schwob_logo

schwob

marcel
The World's Best Unknown Books
30 08 2013

Over: - Verzamelde verhalen

Terwijl het treintje komt

Antonio Pereira (Armada)

Vertaald door Hendrik Hutter

‘Kijk nou toch eens mens, dat kind houdt maar niet op.’

‘Encinita, kom hier! Je maakt opa boos.’

De man stak zijn borst vooruit. Vanuit zijn ooghoeken keek hij naar de buitenlandse meisjes, wat een lekkere meiden. De meisjes glimlachten. Dat opa hebben ze vast gehoord, en daar wond hij zich over op, want hij begreep niet dat buitenlandse meisjes altijd dom gaan glimlachen als ze niet verstaan wat er gezegd wordt. Hij zette de transistorradio harder.

‘Wat een brutaliteit,’ zei hij zacht maar verbitterd. ‘Die kinderen én hun ouders. Of zijn de jouwe soms ook door iemand anders opgevoed?’

‘Wij zijn van een andere tijd,’ antwoordde de vrouw onderdanig. Zo lang getrouwd en nog steeds hetzelfde ontzag als op de ochtend na de bruiloft, toen ze het ontbijt klaarmaakte en hij naar zijn werk in de bouw moest.

‘Als ik dit had geweten, allemachtig.’ De man klopte de as van zijn nieuwe broek. ‘Wat een feest.’

‘Maar de gratificatie…’

‘Die gratificaties mogen ze houden, laten ze liever direct de lonen verhogen.’ Hij was kraanmachinist en was tevreden met de nieuwe kraan, maar zijn rol als echtgenoot bestond voornamelijk uit kwaad zijn: ‘En hou eens op met die waaier!’

De vrouw stopte met het heen en weer bewegen van de waaier, en vanbinnen moest hij toegeven dat het beter was als zijn vrouw zich wat koelte toewuifde, maar hij ging door met mopperen en spuugde kort en mannelijk op de betonnen vloer. De buitenlandse meisjes, halleluja, wat een benen, trokken direct een vies gezicht, alsof daar op de grond een rat lag in plaats van een beetje speeksel met tabak. Spanje is toch ook van de Spanjaarden, of niet soms. Maar hij voelde zich toch een beetje opgelaten dat de meisjes niet meer glimlachten, met al die prachtige witte tanden van ze. Hij ging op zoek naar een andere zender en probeerde er een paar, waarbij hij de Arabische stations oversloeg. Toen hij merkte dat er nog een draadje tabak op het puntje van zijn tong zat, verplaatste hij dat naar zijn lippen en haalde het ditmaal onopvallend weg met zijn brandschone en nog opgevouwen zakdoek. Om niet naar de buitenlandse meisjes te kijken, bestudeerde hij de tegels op de muur. Op een daarvan was een leeuw te zien, op een andere een bloem met drie blaadjes. En nog een leeuw, en nog een bloem. Als de minst dunne een beetje anders gaat zitten, kan je misschien haar je-weet-wel zien, en een leeuw, en een bloem, en wat werd hij slaperig, vervloekte zomer waarin wij die moeten werken altijd slaperig zijn, hou dat kind eens in de gaten, hoe vaak moet ik het nou nog zeggen!

‘Encinita, kom hier, kleine meisjes moeten luisteren.’

De man stond op, deed zijn armen omhoog en rekte zich uit. Vervolgens keek hij zonder veel enthousiasme of de trein er al aan kwam. Hij ging weer op de betegelde bank zitten, schold op de spoorwegen en werd door slaap overmand. Hij stootte met zijn elleboog tegen het brede lichaam van zijn vrouw, die een stukje opschoof. Het enige teken van leven dat hij daarna nog gaf was af en toe wat gesnurk. De meisjes begonnen weer vriendelijk te glimlachen, maar de man kon ze nu niet meer zien. De vrouw zag ze wel en glimlachte ook, alsof ze een of ander geheim met elkaar deelden.

Altijd wanneer haar man naast haar lag te slapen overkwam het haar. Een sterke man, die nu echter sliep, wat haar de gelegenheid bood om aan andere dingen te denken, dingen uit het verleden, toen ze nog slank was en al haar tanden nog had, alles in het geheim, bijna als een slechte vrouw, maar zonder écht een slechte vrouw te zijn. Op de radio waren Andalusische liedjes te horen. Wat was het toch fijn om daar in het noorden naar Andalusische liedjes te luisteren, wat waren ze toch ontroerend, vooral ’s avonds. De onbarmhartige julizon scheen door de bogen van het kleine perron, Los Boliches, Torreblanca, Carvajal, het zwarte bord met witte letters, Tra-in ti-me ta-ble, Carvajal, Benalmádena, Arroyo de la Miel, Torremolinos, El Pinar, Sanatorio Marítimo.

Die reeks van namen bracht haar op een andere opsomming. Het muziekje bleef hetzelfde, maar de woorden veranderden: Albares, Brañuelas, Torre, Bembibre, Ponferrada, Toral de los Vados. Die oude liedjes op de radio waren niet echt Andalusisch, maar er kwam wel veel ay, mi amor in voor. Haar man zei ook vaak mi amor toen hij bezig was bij het stuwmeer, en jeetje, wat keek hij toen vrolijk, en hij zei tegen haar dat hij verliefd was op alle nieuwe dingen die hij zag. De stoptrein uit Madrid was om twaalf uur ’s middags in Toral. De sneltrein arriveerde midden in de nacht, geen geschikte tijd voor een meisje, alleen in de zomer had ze hem een keer gezien, het was een mysterieuze, slapende trein vol doden. Het leukst was iedere middag de stoptrein uit La Coruña en Vigo. Ze hadden ook wel geluk in Toral, dat die trein uit Galicië precies aankwam wanneer ze met de meisjes een wandelingetje maakte! Ze gingen naar het station en liepen heen en weer over het perron, van de restauratie naar de andere kant. Als Rosa er was, hoe zou het met Rosa zijn, liepen ze bijna helemaal naar het herentoilet, en Rosa: kijk eens, kijk eens, en haar vriendinnen: Rosa, doe niet zo raar. Gespannen keek ze naar haar echtgenoot. Heel zachtjes zei ze: ‘Encinita, liefje, maak opa niet wakker.’

Al geruime tijd van tevoren voelden ze dat de trein uit Galicië eraan kwam, nog voor hij opdook in de scherpe bocht. Over de wissels naderde een lange woeste stier, en om ruimte te maken gingen de mensen met veel geduw en getrek tegen het stationsgebouw aan staan tot de trein helemaal stilstond. Even was Toral een belangrijke stad, net als León of Monforte de Lemos. Daarna gingen zij en haar vriendinnen naar huis om met het eten te helpen, en sommige nachten droomden ze over dingen die ze niet eens aan hun eigen moeders konden vertellen. Onze moeders vertelden we niets, Sanatorio Marítimo, Los Álamos, Campamento, Campo de Golf, San Julián, Départs po-ur Málaga. De zon bewoog traag als de getijden, de klok van het merk Girod stond stil, als het treintje nu niet snel kwam, zou de zon de bank bereiken waar de reizigers beschutting hadden gezocht, haar man zou wakker worden, zij zou niet meer kunnen denken.

Op dat moment kwam er een vrolijk wijsje uit de kleine radio, en opeens was er onmiskenbaar de geur van roet en van dozen met pruimen die op het laadperron stonden opgestapeld, de geur uit die julimaand, meer dan dertig jaar geleden in Toral de los Vados, naast het perron voor de sneltreinen. Op een dag kwam de stoptrein niet meer, en ook de dag daarna niet en ook de daaropvolgende dag niet. Het station was compleet uitgestorven, het hele dorp was uitgestorven, de mensen deden de vitrage een klein beetje opzij en gluurden naar buiten, blijf binnen, meisjes kunnen nu beter niet over straat lopen. Op het laadperron voor de sneltreinen mocht iedereen die dat wilde pruimen pakken, maar bijna niemand durfde, of misschien vond men ze gewoon vies. Kort daarna kwamen er opeens meer treinen dan ooit. De stoptrein reed langzaam het station binnen en aan de buitenkant van de overvolle wagons hingen trossen mannen die de trein versierden als slingers op een volksfeest. Nooit hadden ze zo veel jonge mannen bij elkaar gezien en nooit reageerden die zo gretig en vurig op de meisjes. In het begin was het geweldig: mensen gaven stukken kaas en grote mandflessen wijn en zij en haar vriendinnen lieten zich kussen, en niemand die er wat van zei. Na enkele dagen werden de mensen wat voorzichtiger met hun voorraden en moesten de militairen kort worden gehouden, want ze begonnen te overdrijven met hun kom schatje, want morgen sterf ik misschien in de strijd. Later werd alles normaal, zelfs in een oorlog wordt alles uiteindelijk normaal. Met grote waardigheid liepen de meisjes over het perron heen en weer, stevig gearmd om zich samen sterker te voelen, want ze moesten niet denken dat het hier allemaal zo makkelijk ging. De mannen die uit het raam hingen of op de treeplanken en de balkons stonden, vielen hen voortdurend lastig met hun schaamteloze opmerkingen, en opvallend genoeg werden die opmerkingen dag in dag uit herhaald, alsof ze die allemaal in hetzelfde boek hadden gelezen. Zo nu en dan stopten de meisjes om met de mannen te praten, maar alleen wanneer die enigszins beleefd waren. Maar hoe hooghartig zij en haar vriendinnen zich ook hadden gedragen, als de locomotief optrok en de trein vaart begon te krijgen, maakten ze zich van elkaar los en deden ze vanaf een steeds groter wordende afstand allerlei beloftes, al roepend en zwaaiend, en Rosa, wat zou ik haar graag nog eens zien, wierp kushandjes naar de mannen op de laatste wagon, en die werden wanhopig en deden net of ze van de rijdende trein af wilden springen, en het is niet meer zoals vroeger toen ze de hele tijd Viva España riepen, want nu is het hooguit takkewijven. Een hete middag, maar er was alweer een zomer verstreken, misschien wel twee, en de trein stond stil vanwege een probleem met de stoomketel. Vanuit een derdeklascoupé riepen ze naar haar en haar vriendinnen: ‘Hé, kleine meisjes! Hé, jullie, bakvisjes!’ Rosa gaf ons instructies: ‘Gewoon niet op letten, volkomen negeren.’ Het perron was overvol, de reizigers hadden gehoord dat de locomotief kapot was en stapten uit de trein om tamelijk onbezorgd hun benen te strekken. Velen van hen gingen wijn kopen en lieten de flessen uit het raam hangen, zodat die onderweg konden afkoelen. Er waren zo veel mensen dat ze zich opgesloten voelde. Ze werd gescheiden van haar vriendinnen en heen en weer geduwd, met een of andere man naast haar die meteen daarna weer een andere man was, zoals op een bal waar van partner wordt gewisseld.

Toen kwam er een naar haar toe die anders leek: ‘Pardon, waar kan ik hier water halen?’

Het was onmogelijk om naar de restauratie te lopen.

‘Buiten het station, op het plein.’

‘Wilt u mij daarheen brengen?’

Ze moesten de andere mensen opzij duwen. Om elkaar niet kwijt te raken, hielden ze elkaars hand vast. Later bleek dat al die haast niet nodig was geweest. Hij met zijn volle veldfles. Zwijgend stonden ze bij de treeplank en keken elkaar herhaaldelijk aan, maar elke keer maar kort. Ze was verbaasd over die soldaat die zo anders was, zo serieus, die niet naar de meisjes riep en haar met u aansprak, en niet voor de grap, dat was duidelijk te merken. Met een steelse blik keek ze naar zijn uniformjas, naar zijn borst en naar de uiteinden van de mouwen, hij had geen onderscheidingsteken, wat vreemd dat hij niet eens een ster droeg of zelfs maar een rode streep, helemaal niets.

‘Hoe heet je?’ vroeg hij, haar ditmaal tutoyerend, maar wat hij ook zei, beledigen kon hij haar niet.

‘María Encina.’

‘María Encina, en verder?’

‘María Encina Castedo.’

‘Komt een brief daarmee aan?’

‘Ik weet het niet… Zet er maar bij…’

De bel klonk drie keer.

‘Wat?’

‘Calle de la Cuesta.’

‘En het nummer?’

‘Het huis heeft geen nummer.’

Toen een fluitsignaal en het puffende geluid van de locomotief dat steeds harder werd.

‘Mag ik je kussen?’

‘Waarom?’

Het was op mijn voorhoofd, langzaam, maar direct daarna ging het bleke gezicht van de man bliksemsnel naar beneden, op zoek naar mijn mond, die hij makkelijk vond, maar die niet erg gewillig was, nu heb ik er spijt van dat ik zo passief was, je zou twee keer moeten leven, hij moest rennen en greep zich ergens aan vast, iemand moet hem naar binnen hebben getrokken, hij werd opgeslokt door de trein, die sneller verdween dan op alle andere dagen, en ik zou van verdriet zijn gestorven als ik me niet had getroost met de gedachte dat het zondag was en dat hij me had gezien met kousen aan en met die blouse die me zo goed stond. Andalusische liedjes zijn heel droevig. Nee, dat ay ay ay ay, bekijk jezelf niet in de rivier kan ik niet meer verdragen, klik, de radio uit, de postbode bracht haar geen enkele brief, de tijd verstreek en geen enkele brief, want schatje, ik ben jaloers op hem.

Ook hier is het aan alles te merken dat de trein eraan komt. De buitenlandse meisjes gingen bij de bogen staan, waar het bloedheet was, zij hebben geen last van de zon. Loom sleepten de reizigers hun bagage achter zich aan. Ze bedacht dat ze haar man wakker moest maken, dat vond de vrouw jammer voor hem, als ze ’s ochtends naar hem keek zei ze altijd tegen zichzelf nog vijf minuutjes, hoewel ze het nu vooral jammer voor zichzelf vond, ze wilde haar verhaal afmaken, als een kind dat zich in een portiek verbergt om zijn snoepje op te eten. Maar in werkelijkheid had het verhaal geen einde. Ze was ervan overtuigd dat de soldaat was gesneuveld voordat hij briefpapier had gekregen, zij zag er leuk uit met haar blouse en haar kousen, ze had een taille die heel slank en volgzaam was, hij zou zeker een brief hebben geschreven op het papier dat ze toen verkochten, vier pagina’s met de kleuren van de vlag en viva dit en *viva *dat, maar hij moest gesneuveld zijn, want ze had direct het voorgevoel gehad dat ze zich hem zou moeten herinneren als op een ovaalvormige foto met verbleekte bruine kleuren, van die foto’s die iedereen aan de muur heeft hangen, maar sommige nachten…

‘Wat een land! Die klok doet het niet en ondertussen zit ik hier de hele middag mijn tijd te verdoen. Zie je dan niet hoe dat kind zich gedraagt?’

Ze stonden op en pakten hun spullen. Ze was erg gesteld op haar man, ze was hem gevolgd toen hij zei dat hij naar het zuiden ging. Toen hij daar bij het stuwmeer ging werken, kwam hij erachter dat ze een aantal vrijers had gehad, maar voor geen goud zou ze hem het verhaal vertellen van die soldaat die haar bij haar middel vastpakte, ze wist niet precies waarom, maar zoiets serieus zou hij haar nooit vergeven, haar andere vrijers wel, en ook dat ze met iemand verloofd was geweest. Maar toen kwam het kusttreintje, en alsof het de eerste keer was, verbaasde de vrouw zich erover dat het net een speelgoedtrein leek, daarna moest ze opeens hard lachen, en haar man wat heb je in godsnaam, en zij met die slappe lach die haar weelderige vlees op en neer deed gaan, want hoe kon ze hem vertellen dat ze zo vreemd deed omdat het treintje totaal niet te vergelijken is met de stoptrein uit Galicië, en wat een naam voor een station, Arroyo de la Miel,[1] ay, mi amor, ik zou er veel voor overhebben om te weten hoe het met Rosa is.


[1] Honingbeek

Hendrik Hutter (1968) is sinds 2008 vertaler Spaans, Engels en Frans. In 2012 is hij afgestudeerd aan de VertalersVakschool in Amsterdam. In datzelfde jaar verscheen bij Uitgeverij Bijleveld zijn vertaling van La aventura del pensamiento van de Spaanse filosoof Fernando Savater onder de titel Het avontuur filosofie. Binnenkort verschijnt zijn vertaling van Ética de urgencia van dezelfde auteur onder de titel Ethiek nu! Een filosofie voor het moderne leven.