Over: Mademoiselle S. - De schaamteloze passie van Mademoiselle S.
Een bundel vol brieven
Jean-Yves Berthault
Voorwoord
Toen ik een vriendin hielp bij het leeghalen van een woning ontdekte ik in een vergeten kelder, na een paar oude kapotte schilderijlijsten en stoelen waarvan een poot miste te hebben weggehaald, achter een houtstapel een kist lege weckpotten zonder deksel, opgestapeld tussen twee lagen oude kranten. Wie doet er nu zo veel moeite om afgedankte glazen potten af te dekken, vroeg ik me af. En als ze daar eens waren neergezet om een of andere onwaarschijnlijke schat te verbergen?
Ik had het uitzonderlijke gevoel dat een buitengewoon avontuur daar binnen mijn bereik lag, alsof iets belangrijks bezig was zich te voltrekken. U weet wel wat ik bedoel, zoals wanneer het geluk je opeens toelacht, of je getuige denkt te zijn van een wonder, zo’n moment kortom dat je kippevel bezorgt. Het kon een schatkaart zijn, zo’n wollen kous met honderden zilveren munten erin, het dagboek van een overleden jongedame, of een onbekende compositie van Mozart; misschien lagen er wel obligaties van al lang verdwenen handelsmaatschappijen. Dus ik haastte me de lagen papier en potten die de bodem van de kist bedekten te verwijderen, en trof daaronder een mooie zware leren tas aan, waarop zilveren initialen waren gegrafeerd. Gevuld met niets dan brieven, in hetzelfde handschrift, totaal ongeordend. Ik begin er een te lezen, daarna nog een, om uiteindelijk een hele correspondentie te ontdekken, duidelijk liefdesbrieven, in een meer dan gewaagde taal, van een ongelooflijk wellustige onbeschaamdheid. Deze correspondentie was kennelijk in deze tas gestopt om verborgen te worden. In een van de brieven vind ik een datum: 1929. En allemaal zijn ze ondertekend door een vrouw, Simone.
Ik brandde van nieuwsgierigheid en vroeg mijn vriendin of ik de brieven mocht hebben. Dit zijn die zeer schaars gedateerde brieven van Simone aan haar minnaar Charles. Het heeft me bijna een jaar gekost om de chronologische volgorde ervan te reconstrueren. Ik greep de gelegenheid van een ambassadeurspost in een vrij rustig land aan om mijn weekenden en menige avond aan deze taak te kunnen wijden. Van de zeer talrijke missiven bied ik de lezers maar een beperkt aantal aan (iets meer dan een derde), en uit privacyoverwegingen zijn de namen van de personen en plaatsen veranderd.
Deze romance in brieven kan op heel wat verschillende manieren worden gelezen …
Je kunt er de wellustige verhouding in zien van een vrouw met haar minnaar, verwoord in de meest onverbloemde termen, en de teksten lezen met de gretige nieuwsgierigheid waarmee we een ouderwetse pornografische roman zouden verslinden. Simone bedient zich inderdaad van een vocabulaire waarvan de onbeschaamdheid in de loop van de maanden steeds groter wordt en dat uit de pen van een beschaafde jonge vrouw verbazingwekkend is, temeer daar alles erop lijkt te wijzen dat ze ‘van goede familie’ was. Hoe vallen een dergelijke buitensporigheid en een zo ‘modern’ taalgebruik te verklaren? En welke vrouw kon in die tijd zo schrijven?
Een van mijn beste vrienden, aan wie ik de brieven liet zien alvorens ze te publiceren, zei: ‘Geef nu maar toe, jij hebt ze geschreven, die brieven! Dit kan niet door een vrouw in 1928 geschreven zijn!’ en ik moest hem de originele brieven op het vergeelde papier laten zien voor hij me uiteindelijk geloofde.
Waar haalde Simone dan dat obscene vocabulaire vandaan dat ze zonder schroom inlaste te midden van zo vele elegante zinswendingen? Mijn vermoeden is dat het toelaten van een dergelijk vocabulaire in haar keurige taalgebruik haar hielp de obstakels te overwinnen die haar seksuele ontplooiing in de weg stonden. Ze zal waarschijnlijk uitdrukkingen die Charles tijdens hun liefdesspel bezigde hebben overgenomen, want mannen permitteerden zich destijds bij een minnares woorden die zij tegen hun vrouw niet hadden kunnen zeggen, en zo heeft Simone zich in haar streven naar bevrijding het mannelijke vocabulaire eigen gemaakt. Je kunt je voorstellen dat het nemen van een dergelijke vrijheid, die voor die tijd zo ongepast was, op Charles een zinnenprikkelend effect moet hebben gehad. Eenmaal bevrijd opent de taal voor zowel minnaar als minnares nieuwe mogelijkheden. Het belangrijkste verbod is dan overtreden: het verbod op het uitspreken.
De onbeschaamdheid van de woorden heeft zich vast en zeker tegelijk doen gelden met de onbeschaamdheid van de daden, waarbij de grensoverschrijding op het ene vlak die op het andere inleidde en stimuleerde, en we zouden er waarschijnlijk geen voorbeelden voor hebben gevonden in de boekenkast van Simone, die ik me zo ‘klassiek’ voorstel; we zullen dat grensoverschrijdende eerder moeten zoeken in haar geest, en in het collectief onbewuste van een tijdperk. Want je kunt de meest gewaagde literatuur uit deze periode doorbladeren wat je wilt: op die schappen valt niets te vinden wat van een dergelijke inspiratie de bron zou kunnen zijn. Van Jean Genet, die aan het begin stond van zijn carrière als dief en nog geen carrière als schrijver had opgebouwd, was in de jaren waarin deze brieven werden geschreven (1928-1930) nog niets verschenen. Pierre Louÿs kwam niet tot dergelijke extremiteiten, André Gide had in 1924 Corydon gepubliceerd en in 1926 Si le grain ne meurt [in 1970 voor het eerst in het Nederlands verschenen onder de titel Als de graankorrel niet sterft (vert.)] maar zijn homoseksuele fixaties roerde hij slechts voorzichtig aan, en Louÿs’ Les Chansons de Bilitis [in 1969 in het Nederlands verschenen onder de titel Zangen van Bilitis (vert.)] lag nog niet op het nachtkastje van de fatsoenlijke burgerij. Hoe dan ook bediende geen van deze boeken zich van een taal die in die tijd waarschijnlijk als vuilschrijverij zou zijn gekwalificeerd.
Simone stond midden in de nieuwe wereld die aan het ontstaan was, ze was een tijdgenote van de eerste stomme pornografische films, van de Revue nègre van Josephine Baker, van vele artistieke experimenten die een omwenteling teweegbrachten in de zeden, en van een maatschappij die, goedschiks of kwaadschiks, getuige was van de opkomst van een nieuwe immorele Parijse orde. Ons jonge liefdespaar vormt daar dus een van de uitdrukkingen van, zo’n twintig jaar na de scheiding van Kerk en Staat.
Dit ongelooflijke document, en dat is een van de vele verdiensten ervan, laat ons opgaan in het leven van vrouwen die eindelijk bevrijd zijn, van een ‘vrijgevochten meisje’ dat zichzelf accepteert zoals ze is, tien jaar na de grote ramp van de Eerste Wereldoorlog, en dat ons zonder schaamte de vrijheidsroep van die dolle jaren onthult. De brieven illustreren prachtig dat de reputatie van Parisiennes in de eerste helft van de twintigste eeuw niet onrechtmatig verworven was. Zij leren ons nogmaals over de onvergankelijkheid van de seksuele driften, over de bestendigheid van gevoelens, en maken ons duidelijk wat we al vaag beseffen, namelijk dat onze moderne wereld, die er prat op gaat alles te hebben uitgevonden, onderhevig is aan de eeuwigdurende nutteloos herhaalde spasmen van de instincten en de begeerten van de mensheid.
Maar wat mij persoonlijk het meest fascineert in deze correspondentie, wat mij ervan bijblijft, en wat ik de lezer wil aanbieden, is een prachtige, tragische liefdesgeschiedenis, waarin een dwangneurose een rol speelt, die mij diep heeft getroffen. Ik heb het gevoel dat Simone, die veel heeft geleden, het heeft verdiend dat niet alleen haar losbandigheden, maar vooral ook haar gevoelens en de opoffering die zij zich getroostte nu herleven in het openbaar, en dat het tragische aspect van haar onopvallende en smartelijke leven na haar dood wordt erkend. Daarnaast moet ik bekennen dat het me niet tegenstond dit werk te publiceren op het moment dat ik mijn carrière als ambassadeur vaarwel heb gezegd. Evenals Simone ben ik een non-conformist.