schwob_logo

schwob

 
Terug naar boek

Fragment

De brug van San Luis Rey

Thornton Wilder

Op vrijdag 20 juli 1714, rond het middaguur, brak de mooi­ste brug van heel Peru en werden vijf reizigers in de afgrond daaronder geslingerd. Deze brug bevond zich op de hoofd­weg tussen Lima en Cuzco en honderden mensen kwamen er dagelijks overheen. De Inca’s hadden hem meer dan een eeuw eerder gevlochten van wilgentenen en bezoekers van de stad werden steevast meegetroond om hem te zien. Het was niet meer dan een ladder van dunne latten die over het ravijn was gehangen, met handrelingen van gedroogde win­gerd. Paarden en koetsen en draagstoelen moesten tiental­len meters afdalen en per vlot het woeste bergstroompje oversteken, maar niemand, zelfs de onderkoning niet, zelfs de aartsbisschop van Lima niet, was liever met zijn baga­ge afgedaald dan dat hij de beroemde brug van San Luis Rey overstak. De heilige Lodewijk van Frankrijk zelve be­schermde hem, met zijn naam en met het lemen kerkje aan de overkant. De brug leek tot de dingen te behoren die er al­tijd zullen zijn; het was ondenkbaar dat hij het zou begeven. Zodra een Peruaan van het ongeluk hoorde, sloeg hij een kruis en berekende in gedachten hoe kortgeleden hij hem nog was overgestoken en hoe spoedig hij hem opnieuw had willen oversteken. De mensen liepen mompelend rond, als in trance; ze hadden hallucinaties waarin ze zichzelf in een afgrond zagen vallen.

Er werd een grote dienst gehouden in de kathedraal. De lichamen van de slachtoffers werden zo goed en zo kwaad als het ging bijeengezocht en zo goed en zo kwaad als het ging van elkaar gescheiden, en velen in de mooie stad Li­ma keken diep in hun hart. Dienstmeisjes gaven armbanden terug die ze van hun meesteres hadden gestolen en woe­keraars hielden heftige betogen tegen hun vrouw om hun woekerpraktijken te rechtvaardigen. Toch was het nogal vreemd dat deze gebeurtenis zoveel indruk op de Limane­zen had gemaakt, want een ramp die door juristen zo erger­lijk ‘overmacht’ wordt genoemd, deed zich in dat land va­ker voor dan gebruikelijk was. Vloedgolven spoelden her­haaldelijk hele steden weg; aardbevingen vonden wekelijks plaats en torens vielen voortdurend op brave mannen en vrouwen. Ziekten repten zich de provincies in en uit en ou­derdom eiste zijn tol onder enkele van de meest bewonde­renswaardige burgers. Daarom was het zo verwonderlijk dat juist de Peruanen zo bijzonder waren getroffen door de scheur in de brug van San Luis Rey.

Iedereen was diep onder de indruk, maar er was er maar één die er iets aan deed, en dat was broeder Juniper. Door een samenloop van omstandigheden die zo uitzonderlijk was dat men bijna het bestaan van een Voorbeschikking zou vermoeden, was deze kleine roodharige franciscaan uit Noord-Italië getuige van het ongeluk.

Het was bijzonder warm die dag, rond dat noodlottige middaguur, en toen hij de schouder van een heuvel bereik­te, stopte broeder Juniper om zijn voorhoofd af te wissen en naar het scherm van besneeuwde pieken in de verte te sta­ren, en daarna in het ravijn beneden hem dat gevuld was met het donkere verenkleed van groene bomen en groene vogels en overspannen door zijn ladder van wilgentenen. Hij was vrolijk gestemd; het ging niet slecht. Hij had verscheidene verlaten kerkjes heropend en de Indianen krioelden naar binnen voor de vroegmis en kreunden op het moment van het wonder alsof hun hart zou breken. Misschien kwam het door de zuivere lucht van de sneeuw vóór hem; misschien kwam het door de vluchtige herinnering aan het gedicht dat hij zijn ogen opsloeg naar de hulpvaardige heuvels. Het was hem in elk geval vredig te moede. Toen viel zijn blik op de brug en op datzelfde moment vulde een ploinkend geluid de lucht, als van het knappen van de snaar van een muziekin­strument in een ongebruikte kamer, en hij zag hoe de brug zich in tweeën deelde en vijf druk gebarende mieren in de vallei daaronder slingerde.

Ieder ander zou met heimelijke vreugde bij zichzelf heb­ben gezegd: ‘Tien minuten later en ik zou zelf…’ Maar de gedachte die bij broeder Juniper opkwam, was een ande­re: Waarom is dit déze vijf overkomen? Als er ook maar iets was voorbestemd in het universum, als er ook maar enig patroon bestond in een mensenleven, dan zou de la­tente, geheimzinnige aanwezigheid daarvan in deze vijf zo plotseling afgebroken levens ongetwijfeld ontdekt kunnen worden. Of wij leven toevallig en sterven toevallig, of wij leven volgens plan en sterven volgens plan. En op datzelfde moment nam broeder Juniper zich voor onderzoek te doen naar de geheime levens van die vijf mensen, die op datzelf­de moment door de lucht vielen, en de reden van hun heen­gaan te ontmaskeren. Het scheen broeder Juniper de hoogste tijd dat de theolo­gie haar plaats innam onder de exacte wetenschappen en hij was al lange tijd van plan haar die te bezorgen. Waar het hem tot dusver aan had ontbroken, was een laboratorium. Oh, aan proefpersonen was nooit gebrek geweest; zijn pa­rochianen waren in groten getale door rampspoed getrof­fen: ze waren gebeten door spinnen; hun longen waren aan­getast; hun huizen waren afgebrand en er waren dingen met hun kinderen gebeurd waaraan men maar liever niet wil denken. Maar deze aanleidingen tot menselijk leed hadden zich nooit goed geleend voor wetenschappelijk onderzoek. Het ontbrak ze aan wat onze brave geleerden later ‘be­trouwbare toetsing’ zouden noemen. Het ongeluk was bij­voorbeeld het gevolg geweest van een menselijke dwaling, of had elementen van waarschijnlijkheid bevat. Maar dit in­storten van de brug van San Luis Rey was een zuiver voor­beeld van goddelijk ingrijpen. Het verschafte een volmaakt laboratorium. Hier kon men eindelijk Zijn bedoelingen in hun pure vorm achterhalen.

U en ik zullen begrijpen dat bij ieder ander dan broeder Juniper dit plan de vrucht van volmaakte scepsis zou zijn geweest. Het leek op de poging van die aanmatigende zielen die de hemelse wegen wilden bewandelen en de toren van Babel bouwden om die te bereiken. Maar voor onze fran­ciscaan was aan dit experiment geen enkele twijfel verbon­den. Hij kende het antwoord al. Hij wilde alleen historisch, wiskundig bewijs leveren aan zijn bekeerlingen – zijn arme, halsstarrige bekeerlingen die zo’n moeite hadden te gelo­ven dat hun levenspad voor hun eigen bestwil niet over ro­zen ging. De mensen vroegen altijd maar om goede, deug­delijke bewijzen; de twijfel welt eeuwig op in de menselijke inborst, zelfs in landen waar de inquisitie je diepste gedach­ten in je ogen kan lezen.

Dit was niet de eerste keer dat broeder Juniper had gepro­beerd zijn toevlucht te nemen tot zulke methoden. Tijdens de lange reizen die hij maken moest (ijlend van parochie naar parochie, zijn kleed inderhaast tot boven zijn knieën opgeschort), verviel hij dikwijls in gemijmer over experi­menten die het handelen Gods jegens de mensen zouden rechtvaardigen. Zoals een volledig overzicht van de regen­gebeden en de resultaten daarvan. Vaak had hij op de trap van een van zijn kerkjes gestaan, terwijl vóór hem zijn ge­meente neerknielde op de geblakerde straat. Vaak had hij zijn armen ten hemel geheven en het schitterende ritueel uitgesproken. Niet vaak, maar verscheidene keren, had hij gevoeld hoe de goddelijke kracht in hem voer en gezien hoe zich aan de horizon een wolkje vormde. Maar ook gingen er dikwijls weken voorbij… maar waarom zou hij daaraan denken? Hij probeerde tenslotte niet zichzélf ervan te over­tuigen dat regen en droogte op een verstandige manier wa­ren verdeeld.

Zodoende kwam op het moment van het ongeluk het besluit bij hem op. Het bracht hem ertoe zes jaar lang on­afgebroken bezig te zijn, aan te kloppen bij alle deuren van Lima, duizenden vragen te stellen, tal van notitieboekjes vol te pennen, in een poging aan te tonen dat elk van de vijf verloren gegane levens een perfect geheel vormde. Ie­dereen wist dat hij aan een soort gedenkschrift over het ongeluk werkte en iedereen was erg behulpzaam en mis­leidend. Enkelen kenden zelfs het voornaamste doel van zijn arbeid en hij genoot bescherming in hoge kringen.

Het resultaat van al deze ijver was een enorm boek dat, zoals we later zullen zien, op een prachtige lentemorgen pu­bliekelijk werd verbrand op het grote plein. Maar er was een geheim afschrift en dit vond na heel veel jaren en vrijwel on­opgemerkt zijn weg naar de bibliotheek van de Universiteit van San Marcos. Daar ligt het stof te vergaren tussen twee reusachtige houten deksels in een kast. Het behandelt stuk voor stuk de slachtoffers van het ongeluk, somt duizen­den feitjes en anekdotes en getuigenissen op en besluit met een waardige passage waarin beschreven wordt waarom God die persoon en die dag had uitgekozen om Zijn wijs­heid te tonen. Maar ondanks al zijn ijver heeft broeder Juni­per nooit de belangrijkste hartstocht in het leven van Doña María gekend, noch in dat van oom Pio, en zelfs niet in dat van Esteban. En ik, die beweer zoveel meer te weten, is het niet mogelijk dat zelfs ik de allerbelangrijkste drijfveer over het hoofd heb gezien?

Sommigen zeggen dat wij het nooit zullen weten en dat we in de ogen van de goden als vliegen zijn die door jon­gens worden doodgeslagen op een zomerdag, terwijl ande­ren zeggen dat zelfs de mussen geen veertje verliezen dat niet is weggestreken door de vinger van God.