Over: Hans Fallada - De drinker
Een gevangene van zichzelf
Bas Heijne (NRC Handelsblad)
Wat bij Hans Fallada als zwakte gold, blijkt in zijn roman De drinker zijn grote kracht: de genadeloze directheid waarmee hij de open zenuwen van de staat van de mens beschrijft.
De drinker is een roman waarvan de ontstaansgeschiedenis even schrijnend is als het boek zelf. Toen Hans Fallada (pseudoniem van Rudolf Ditzen, 1893-1947) aan het einde van de Tweede Wereldoorlog na een poging tot doodslag op zijn vrouw in de Landesanstalt Neustreitz-Strelitz belandde, een inrichting waar de nazi’s ook medische experimenten uitvoerden, was het eerste wat hij deed een verzoek indienen voor pen en papier. Koortsachtig schreef hij dag en nacht heimelijk aan wat later bekend is geworden als het ‘Trinkermanuskript’ – een groot aantal vellen die zo dicht beschreven werden dat ze vrijwel onleesbaar waren. Als een vel vol was, draaide Fallada het om en schreef hij verder in de ruimte tussen de zinnen, wat hij daarna nog eens herhaalde. Hij schreef korte verhalen, persoonlijke herinneringen aan de nazitijd en de roman De drinker. Fallada, geestelijk en fysiek uitgeput door een levenslange alcohol- en morfineverslaving, stierf in 1947, vlak voor het verschijnen van zijn nietsontziende roman over Berlijn onder de nazi’s, Jeder stirbt für sich allein (Alleen in Berlijn). Het manuscript van De drinker had hij toen net ingeleverd. Die roman verscheen in 1950.
Nadat de nieuwe Engelse vertaling van Jeder stirbt für sich allein een paar jaar geleden een internationale herontdekking van Fallada in gang zette, kwam ook De drinker weer in zicht; het is de derde roman van Fallada die nu opnieuw in het Nederlands verschijnt. Het is allesbehalve een voetnoot bij zijn oeuvre, maar opnieuw een bewijs dat de Fallada-revival geen hype is, gebaseerd op slechts één overweldigende roman. Ook De drinker, Fallada’s meest persoonlijke roman, laat zien dat hij een van de belangrijkste Duitse schrijvers van de twintigste eeuw is.
Het verhaal ligt dicht tegen het leven van Fallada zelf aan. Erwin Sommer, een gerespecteerd handelaar in landbouwzaden in een provinciestad, zoekt na tegenslag in zaken en haperingen in zijn huwelijksleven troost bij een fles rode wijn die hij cadeau heeft gekregen – waarna alles gaat schuiven. De drank krijgt hem in zijn greep, hij verliest zich in ingebeelde romances met barmeisjes, levert zich uit aan een groteske oplichter en drijft almaar verder af van zijn eigen, geordende bestaan. Na een mislukte inbraak in zijn eigen huis, waarbij hij dreigt zijn vrouw te vermoorden, belandt hij eerst in de gevangenis en vervolgens in een streng bewaakte kliniek.
Anders dan Jeder stirbt für sich allein en het eens wereldwijd populaire Kleiner Mann, was nun? staat De drinker los van de tijd waarin het is geschreven – er komt geen nazi in voor. Maar de wereld waarin Erwin Sommer ten onder gaat is beklemmend en uitzichtloos; het gesticht waarin Sommer zijn dagen slijt, is een door en door verworden wereld, waarin de mens gekweld wordt door zijn zwakte en zich overgeeft aan wrede aanvechtingen. Biedt in eerder werk de liefde nog iets van tegenwicht, in De drinker blijkt de liefde enkel wrange illusie.
Sommer is naïef, maar hij is geen onschuldig slachtoffer. In het eerste deel van de roman bekeert hij zich gretig tot de waan van de alcohol en geeft ruim baan aan zijn onderdrukte agressie jegens zijn vrouw. Na een paar borrels blijken egoïsme en achterdocht de grondtonen van zijn karakter. Net als die andere grote literaire alcoholist, F. Scott Fitzgerald, is Fallada in staat nuchter zijn eigen verslaving tegen het licht te houden – het zelfbedrog, de leugens, de vergeefse uitvluchten, de zelfvernedering en de achterbakse handelingen om aan een fles of zelfs maar een paar druppels te komen.
Deernis met Erwin Sommer is pas mogelijk wanneer hem in het gesticht alle waardigheid wordt afgenomen. Op dat punt komt het verhaal stil te staan en vervaagt het onderscheid tussen auteur en verteller. De lezer heeft het gevoel een verslag uit de hel van Fallada zelf te lezen. Het leven in het gesticht, met zijn vernederende dagelijkse rituelen, het smerige eten, het verlies van decorum van de patiënten, de plotselinge uitbarstingen van geweld en onderlinge homoseksuele intriges worden even nauwgezet en pijnlijk beschreven als in Dostojevski’s ‘roman’ Aantekeningen uit het dodenhuis. Dat Fallada tijdens het schrijven van De drinker vaak aan dat boek heeft gedacht, blijkt uit zijn veelvuldige gebruik van juist dat woord: dodenhuis.
Juist op het moment dat Sommer uitzicht krijgt op vrijlating, komt zijn karakterzwakte weer om de hoek kijken. Zodra zijn vrouw zich bij de kliniek meldt om de toekomst te bespreken, wordt hij weer overvallen door agressief zelfmedelijden en laat hij zich opnieuw gaan. De poorten van de hel sluiten zich meteen. Er blijkt geen ontsnapping mogelijk. Sommer wordt gevangen gehouden door een wrede samenleving, maar Fallada is nooit sentimenteel: hij laat ook zien dat Sommer in laatste instantie altijd gevangene van zichzelf is geweest.
Dat inzicht maakt De drinker tot een even pijnlijke als grootse roman. Het boek is in grote haast geschreven, in de onopgesmukte, journalistieke stijl die Fallada eigen is. Zoals Fallada’s biografe Jenny Williams al opmerkte: vrijwel al het werk van Fallada was beter geworden wanneer hij er achteraf nog eens rustig naar gekeken had.
Maar dat lijkt me niet de enige reden dat zijn grote romans geen onderdeel van de canon zijn gaan uitmaken.
Hoewel Fallada zeer belezen was en van goede komaf, is hij altijd een beetje ordinair geweest – in alle betekenissen van dat woord. Niet alleen koos hij mensen tot onderwerp die zich een flink aantal treden onder hem op de sociale ladder bevonden, hij leefde ook te midden van hen. Hij schreef niet alleen over verslaving, hij was zelf verslaafd. Hij schreef niet alleen over mensen die bogen voor de nazi’s, hij boog zelf voor hen. Niet alleen was zijn grote thema de zwakte van de mens, hij wist hoe zwak hij zelf was.
Fallada was een rauwe realist – nergens verdicht hij zijn thema’s symbolisch, nooit gunde hij zichzelf de afstand die auteurs nodig hebben om zich hun materiaal literair eigen te maken. Maar wat Fallada traditioneel als een zwakte werd aangerekend, blijkt bij zijn herontdekking juist zijn grootste kracht: de genadeloze directheid waarmee hij de open zenuwen van de menselijke staat beschrijft, het wonderlijke gemak waarmee hij in alledaagse gebeurtenissen grote thema’s voelbaar weet te maken. Na Alleen in Berlijn is ook de De drinker een roman die gelezen moet worden.