schwob_logo

schwob

 
Terug naar boek

Fragment

McSorley’s wonderbaarlijke saloon

Joseph Mitchell

Mazie

Een bazige, geelharige blondine genaamd Mazie P. Gordon is een beroemdheid op de Bowery. In de een-drankje-voor-een-stuiverkroegen en restaurants die de hele nacht openblijven en gespecialiseerd zijn in varkenssnuit met kool voor een dubbeltje per bord kent iedereen haar bij haar voornaam. Ze maakt praktisch elke avond een rondje langs die etablissementen, en soms gaan dronken zwervers dan stiekem achter haar staan, slaan haar op haar rug en noemen haar schatje. Dat ergert haar nooit. Ze is op een laconieke maar oprechte manier gesteld op zwervers en kent er zonder enige twijfel meer dan wie ook in de stad. Ze geeft hun elke dag tussen de vijf en vijftien dollar aan kleingeld, wat een hoop geld is op de Bowery. ‘Ik ben in mijn tijd net zo vrijgevig met dubbeltjes geweest als die ouwe John D.,’ zegt ze. Mazie beheert al eenentwintig jaar het kassahokje van het Venice Theatre, op Park Row 209, een paar deuren ten westen van Chatham Square, waar de Bowery begint.

Het Venice is een klein, vervallen bioscoopje dat om acht uur ’s ochtends opengaat en om middernacht sluit. Het is een dubbeltjestheater. Voor dat bedrag krijgt een bezoeker twee hoofdfilms, een bioscoopjournaal, een tekenfilm, een korte film en een aflevering van een serie te zien. Het Venice is geen ‘vlooientent’. Het wordt zelfs hogelijk door zijn bezoekers gewaardeerd, omdat de stoelen er minstens een keer per week een schrobbeurt krijgen. Mazie schept op dat het er net zo hygiënisch is als in het Paramount. ‘Niemand heb ooit luizen gekregen in het Venice,’ zegt ze. Op de Bowery staan goedkope films net één treetje onder alcohol, wat ontsnappingsmiddelen betreft, en de meeste zwervers zijn fans. Onder de clientèle van het Venice zijn ze talrijk. Het Venicewordt ook gefrequenteerd door de mensen uit de buurten met huurkazernes rondom Chatnam Square, zoals Chinatown, Little Italy aan de zuidkant van Mulberry Street en het Spaanse deel aan Cherry Street. Tweederde van de bezoekers bestaat uit mannen. Vrouwen en kinderen zitten in een daarvoor gereserveerde afdeling, onder het wakend oog van een matrone. Ooit, in een elegante bui, snoefde Mazie dat ze nooit benevelde mensen toelaat. ‘Wanneer beschouw je iemand als beneveld?’ werd haar gevraagd. Mazie grinnikte. ‘Als hij op handen en voeten moet kruipen,’ zei ze. Hoe het ook zij, er zitten vrijwel altijd dronkenlappen tussen het publiek in het Venice. Als de drank in hen wegzakt, worden ze kribbig en mompelen ze in zichzelf, en tijdens romantische films maken ze luidruchtige, krankzinnige en geringschattende opmerkingen tegen de acteurs op het scherm, maar over het geheel genomen zijn ze niet zo lastig als een type zwerver dat Mazie ‘de dooie dienders’ noemt. Dat zijn buitengewoon lusteloze zwervers. Ze hebben een lege blik in hun ogen, bewegen langzaam en verlangen nergens in het bijzonder naar, behalve naar slaap. Sommige kunnen wegdutten terwijl ze tegen een muur geleund staan, zelfs bij ijskoud weer. Veel dooie dienders maken er een gewoonte van vroeg op de dag het Venice in te gaan, en in hun stoel te slapen tot ze om middernacht de deur uit worden gedreven. ‘Op sommige dagen weet ik niet wat dit is, een bioscoop of een goedkoop hotel,’ merkte Mazie ooit op. ‘Laatst zei ik nog tegen de manager dat schietfilms slecht zijn voor de zaken. Daar worden de klanten wakker van.’

De meeste bioscopen op de Bowery hebben uitsmijters in dienst. Bij het Venice is Mazie de uitsmijter. Tegen intimi zegt ze dat ze vechten niet damesachtig vindt, maar dat ze het als haar plicht beschouwt elke dag minstens één klant het theater uit te gooien. ‘Als ik niet op mijn strepen ging staan, zouden de klanten de tent overnemen,’ zegt ze. ‘Ik beleef geen plezier aan vechten.

Ik word altijd driftig. Als ik erop los begin te slaan, dan proef ik bloed en weet ik van geen ophouden. Soms raak ik buiten zinnen. Bovendien zijn veel van die zwervers zo zwak dat ze niet eens terugvechten, en daardoor voel ik me een rotwijf.’ Mazie is klein maar pezig en onverschrokken, en ze heeft een angstaanjagende stem. Haar kassahokje staat in de schaduw van de spoorbrug van de metrolijn naar City Hall, over het Third Avenue-traject, en na twee decennia het piepen van die metro’s te hebben moeten overschreeuwen heeft ze een rasperige basstem waarmee ze mannen die twee keer zo groot zijn als zij kan afbluffen. Zo nu en dan gooit een dooie diender in het Venice zijn hoofd in zijn nek, en begint dan zo schaamteloos te snurken dat hij door de hele zaal te horen is, vooral tijdens tedere momenten in de film. Als dat gebeurt, of als een van de dronkenlappen in een brulstemming raakt, beginnen de vrouwen en kinderen in de gereserveerde afdeling op de grond te stampen en ‘Mazie! Mazie! Wij willen Mazie!’ te scanderen. Zodra dat geroep opklinkt, haast de matrone zich de lobby in en tikt op de zijruit van Mazie’s hokje. Mazie doet dan de kaslade op slot, grijpt een knuppel die ze heeft liggen, gemaakt van een paar stevig opgerolde nummers van True Romances met elastiekjes eromheen, en beent het theater in. Terwijl ze alle kanten op turend door het gangpad loopt, springen vrouwen en kinderen op, wijzen naar de boosdoener en roepen: ‘Daar is-ie, Mazie! Daar is-ie!’ Mazie geeft de man met haar knuppel een daverende klap op zijn kop, en ze blijft slaan tot hij bereid lijkt zich te gedragen. Tussen de klappen door bedreigt ze hem met een nog ergere afstraffing.

Haar dreigementen zijn fel en niet geheel en al coherent. ‘Naar buiten op een brancard!’ roept ze. ‘Ik sla je oogbollen eruit! Grote baviaan! Elke tand uit je bek! Bot in je lijf!’ De vrouwen en kinderen genieten hiervan, zeker als Mazie de verkeerde te grazen neemt, wat soms het geval is. In actie biedt Mazie een alarmerende aanblik. Haar gezicht loopt rood aan, haar haar vliegt alle kanten op en haar onderjurk piept tevoorschijn. Als een man zich verdedigt of anderszins tegenwerkt, bestookt ze hem net zo lang tot ze hem zijn stoel en het theater uit heeft gejaagd. Als hij haastig door het gangpad loopt, met Mazie vlak achter hem aan, terwijl ze erop los slaat, applaudisseren de vrouwen en kinderen.

Mazie’s vijandigheid jegens een dooie diender of dronkenlap duurt meestal tot ze hem het trottoir op heeft geranseld. Vervolgens wordt ze bijna steevast berouwvol en verontschuldigend. ‘Hoor eens, maatje, het spijt me,’ zei ze onlangs op een middag tegen een dronkenlap die ze naar buiten had gedreven omdat hij tijdens de vertoning van een gevangenisfilm die Each Dawn I Die heette ‘Mietje! Mietje!’ tegen George Raft krijste. ‘Als je het hele programma nog niet hebt gezien, mag je wel weer naar binnen.’ ‘Jemig, Mazie,’ zei hij, ‘ik heb het al drie keer gezien.’ ‘Nou, hier dan,’ zei ze, en ze gaf hem een dubbeltje. ‘Ga maar wat te drinken halen.’ Hoewel de oren van de dronkenlap nog rood waren van Mazie’s klappen, grijnsde hij. ‘Je hebt een hart van goud, Mazie,’ zei hij. ‘Je bent mijn liefje.’ ‘Oké, maatje,’ zei Mazie, en ze ging haar hokje weer in. ‘Als jij ophoudt je als een godverdomde achterlijke te gedragen, dan zal ik je liefje wel zijn.’

Het Venice is een familiebedrijf. Mazie is de eigenares, samen met twee zussen van haar – Rosie, de weduwe van een gokker op de paardenrennen, en Jeanie, een acrobatische danseres. Mazie’s zussen laten haar de tent naar eigen goeddunken runnen. Ze heeft buitensporig weinig belangstelling voor films en het lukt haar zelden er een uit te zitten. ‘Ik word er misselijk van,’ zegt ze. Om die reden heeft ze een manager in dienst, en laat ze het uitzoeken en bestellen van films volledig aan hem over. Voor een bioscoop in zijn klasse is het Venice een bloeiende onderneming, en Mazie zou het zich kunnen veroorloven een meisje voor de kaartverkoop in dienst te nemen en het rustig aan te doen, maar ze geniet van het werk en wil er geen afstand van doen, zoals haar zussen haar vaak aanraden. Vanuit haar hokje heeft ze een goed uitzicht op Chatham Square, wat de favoriete flaneerplek is van de dronkenlappen en excentriekelingen van de Bowery. ‘Wat ik allemaal niet zie. Mijn god, je zou het niet geloven,’ zegt ze trots. Als ze onder de passanten iemand ziet die ze kent, brengt ze haar gezicht naar het ronde gat in de voorruit van haar hokje, en roept ze een begroeting. ‘Hé, hallo, Squatty,’ riep ze op een middag tegen een klein mannetje met dromerige ogen. ‘Ik dacht dat jij in het Bellevue zat.’ ‘Zat ik ook, Mazie,’ zei de man. ‘Ze hebben me gisteren vrijgelaten.’ ‘Waar hebben ze je dit keer gestopt – op de afdeling voor dronkenlappen of de gekkenboeg?’ ‘Ik zat dit keer bij de dronkenlappen.’ ‘Hoe hebben ze je behandeld?’ ‘Ze hebben me geen kwaad gedaan, denk ik.’ ‘Heb je je gisteravond bezat, Squatty?’ ‘Tuurlijk heb ik dat.’ ‘Je had ook wat te vieren, denk ik.’ ‘Reken maar.’ ‘Nou ja, pas goed op jezelf, Squatty.’ ‘Dank je, Mazie. Jij ook.’

Zoals ze daar majesteitelijk als een liederlijke koningin in haar hokje zit, is Mazie een van de weinige prettige aanblikken op de Bowery. Ze is een kleine vrouw van midden veertig met een volle boezem. Sommige mensen vinden dat ze op Mae West lijkt. Haar haar heeft de kleur van zwavel. Haar gezicht is lijkbleek en ze heeft een rondje rouge ter grootte van een zilveren dollar op elke wang. Haar ogen zijn slaperig, met afhangende oogleden. Als ze dienst heeft, draagt ze vaak een groene zonneklep van celluloid. Er bungelt bijna altijd een sigaret in haar mondhoek, en daardoor ziet ze er hautain uit. Net als croupiers in films kan ze een sigaret helemaal oproken zonder hem ook maar één keer uit haar mond te halen, zelfs niet onder het praten. Ze heeft een zware rokershoest; ze rookt drieënhalf pakje per dag en zegt dat de tabak haar aan het vermoorden is. Aan haar rechterhand draagt ze drie diamanten ringen. Ze houdt van felle kleuren en haar jurken zijn spectaculair; ze komen uit een winkel in Division Street. De rubbernekbussen met glazen daken die door de Bowery en Chinatown rijden parkeren vaak voor het Venice, en zo nu en dan gaat een stelletje toeristen dan op het trottoir naar Mazie staan staren. Ze heeft een bloedhekel aan toeristen en zegt dat ze schandvlekken op de Bowery zijn. Soms maakt ze een lange neus naar ze. Maar eigenlijk vindt ze het niet erg als er naar haar gestaard wordt. ‘Mensen lopen hier speciaal langs om naar mij te lonken,’ zei ze ooit. ‘Ik heb een heel eigen publiek, net als die godvergeten filmsterren.’

Mazie is een praatgrage vrouw en over de meeste onderwerpen praat ze opmerkelijk openhartig, maar ze zegt zelden iets over haar privéleven en sommige mensen op de Bowery beschouwen haar als een mysterieuze vrouw. Een man die al jaren een paar keer per week langskwam om een praatje met haar te maken, realiseerde zich onlangs plotseling dat hij niet wist of ze juffrouw of mevrouw Gordon was. ‘Ben je ooit getrouwd geweest, Mazie?’ vroeg hij. ‘Dat is voor jou een vraag en voor mij een weet,’ zei ze op scherpe toon. Even later voegde ze daaraan toe: ‘Laat me je dit vragen: zie ik eruit als een meisje dat nooit een afspraakje heeft gehad?’ Mensen rondom Chatham Square geloven, onder andere, dat ze als jonge vrouw buikdanseres is geweest in een van de burlesquetenten van Hurtig & Seamon, wat niet waar is. Ze beweren zonder reden dat ze haar wisselgeld aan zwervers geeft omdat ze ooit teleurgesteld is in een liefdesaffaire. Voorts geloven ze dat ze in Chinatown is geboren. In werkelijkheid komt ze uit Boston, een feit waar ze veel trots aan ontleent. Elke winter neemt ze een paar weken vrij en brengt die in Boston door, waar ze gewoon een beetje rondwandelt. Ze vindt de mensen in Boston superieur aan mensen elders. Op een avond stommelde een stomdronken zwerver tegen een pilaar voor het Venice en haalde zijn neus open, en zij rende haastig naar hem toe en sleepte hem de lobby in. Toen ging ze een nabijgelegen kroeg in, en schreeuwde: ‘Geef me warm water en een schone lap!’ ‘Wil je een bad nemen, Mazie?’ vroeg de barkeeper. Van die opmerking werd ze woedend. ‘Zo heb je tegen mij niet te praten, laffe zak,’ zei ze. ‘Ik kom uit Boston en ik ben een dame.’

Mazie zegt dat haar echte naam Mazie Phillips is, maar ze wil niets over haar ouders vertellen. Intimi zeggen dat haar oudere zus Rosie rond 1903, toen ze nog een schoolmeisje in Boston was, naar New York is gekomen en is getrouwd met Louis Gordon, een gokker en promotor aan de East Side. Ze gingen in Grand Street wonen, en een paar jaar later kwamen Mazie en hun jongste zusje Jeanie bij hen wonen. De familie van Belle Baker, de vaudevillezangeres, woonde vlakbij in Chrystie Street. Irving Becker, Belle’s broer en tegenwoordig de manager van een rondreizend theatergezelschap dat ‘Tobacco Road’ opvoert, heeft ooit een baantje gehad waarbij hij de geweren laadde op een schietbaan die Gordon dreef op de hoek van Grand Street en de Bowery. ‘De Gordons en wij waren dikke vrienden,’ zei Becker onlangs. ‘Louie Gordon was een van de beste gokkers die de East Side ooit heeft voortgebracht. Het was een grote, statige heer, hij gaf altijd aan de armen en de rol bankbiljetten waarmee hij rondliep – een geit zou ’m nog niet kunnen doorslikken. Hij hing het vaakst rond bij de renbaan, maar hij gokte overal op. Hij heb een hoop geld verdiend aan de paarden, en dat investeerde hij in Coney Island. Hij en zijn broer Leo hebben het originele Luna Park mede gefinancierd, dat in 1903 openging. Hij was zo’n stille gokker. Hij zei nooit niks over zichzelf. Hij behandelde iedereen eerlijk en had helemaal niks te verbergen, maar hij zei nooit niks over zichzelf. Alle Gordons waren zo.’

In 1914 opende Gordon een filmtheater in een gebouw dat hij bezat aan Park Row, en noemde ’t het Venice, naar een restaurant in Coney Island waar hij de spaghetti lekker vond. Nadat hij dat vier jaar had gedreven, merkte hij dat het hem van de paardenrennen afhield, en hij gaf het aan Rosie, die in het kassahokje had gewerkt. Het jaar daarop verkocht hij zijn schietbaan, waar Mazie al een paar maanden een kraampje met snoep en frisdrank runde. Rosie vond kaartjes verkopen maar niks, dus nam Mazie haar werk over. Rond die tijd begon Mazie zich Mazie Gordon te noemen. Ze wil niet uitleggen waarom ze de naam van haar zwager heeft aangenomen. ‘Dat zijn mijn zaken,’ zegt ze. De Gordons vertrokken begin jaren twintig uit Grand Street, en verhuisden naar een huis aan Surf Avenue in Coney. Mazie bleef bij hen wonen.

Louis was veel weg, achter de paarden aan. Mazie zegt dat hij haar ooit, na een goed seizoen in Saratoga, een Stutz heeft gegeven die, inclusief accessoires, vijfduizend dollar kostte. Ze reed elke avond na haar werk in de Stutz naar Coney; een van de zaalwachten van het Venice was haar chauffeur. In oktober 1932 viel Louis dood neer bij de Empire City paardenrenbaan. Een hartaanval. Mazie en haar zussen vertrokken een paar jaar later uit Coney Island en keerden terug naar de East Side, waar ze uiteindelijk samen een appartement namen in Knickerbocker Village, vier straten van het Venice vandaan. Ze leiden een teruggetrokken bestaan. Rosie, een gesloten vrouw met droevige ogen, beheert het ontroerend goed dat haar echtgenoot haar heeft nagelaten. Naast haar aandeel in het Venice bestaat dat onder meer uit een aantal panden langs de boulevard in Coney en een oude roodbakstenen huurkazerne op James Street nummer 8, een straat bij het Venice vandaan. In die huurkazerne zitten zestien flats met koud stromend water die allemaal worden bewoond door ongetrouwde Chinese mannen. Jeanie, een knappe jonge vrouw, schept graag op dat ze tien keer heen en weer naar de westkust is geweest toen ze als acrobatische danseres in een vaudeville werkte. Ze valt af en toe in voor Mazie in het hokje van het Venice.

De meeste vrouwen zouden Mazie’s werkrooster niet overleven. Ze werkt zeven dagen in de week, neemt zelden een dag vrij en heeft meestal dienst van half tien ’s ochtends tot elf uur ’s avonds. Haar hokje is niet veel ruimer dan een telefooncel, maar ze heeft lang geleden geleerd hoe ze het zich daar comfortabel moet maken. Ze zit op twee dikke kussens in een draaistoel en draagt pantoffels. ’s Zomers heeft ze er een elektrische ventilator in staan, op de vloer en naar boven gericht, die ze in de winter vervangt door een elektrisch kacheltje. Als het uitgesproken koud is, neemt ze haar hond Fluffy mee naar het theater, een oud, pieperig dwergkeesteefje. Ze laat Fluffy op haar schoot slapen, en daardoor blijven ze allebei warm. Mazie geeft even automatisch wisselgeld als ze ademhaalt en weet tijdens haar dienst tijd te vinden voor vele huishoudelijke klusjes. Ze repareert kleding, brengt rode nagellak aan op haar vingernagels, leest wat en besteedt af en toe een half uurtje aan het schoonmaken van haar diamanten met een stukje gemzenleer. Op regenachtige dagen laat ze haar maaltijden bezorgen, die ze in haar hokje opeet. Ze gebruikt het marmeren wisselgeldplateau als tafel. Op een keer keek ze, gebogen over een bord stamppot met rosbief, op en zei tegen een bezoeker: ‘Ik doe hier licht huishoudelijk werk.’ Als ze dorst krijgt, stuurt ze een zaalwacht naar de King Kong Bar & Grill aan de overkant om een kartonnen bekertje bier te halen. Vroeger lag er een fles Canadese whisky, die ze ‘rook’ noemt, verstopt in haar kaslade, maar sinds ze in 1939 aan haar blindedarm is geopereerd, beperkt ze zich tot selderijtonic en bier.

Er zijn twee overvolle planken bevestigd aan een muur van haar hokje. Op de onderste plank staan en liggen een glazen pot met jaw breakers, een soort hard snoepgoed dat ze aan kinderen uitdeelt, een oesterschelp die dienstdoet als asbak, de achterpoot van een konijn, een stapeltje papieren servetten en een doos zeep. Als een zwerver met een uitzonderlijk groezelig gezicht een kaartje komt kopen, legt Mazie een paar papieren servetten en een stuk zeep voor hem neer, en zegt: ‘Hoor eens, maatje, ik weet het goed gemaakt. Als jij deze meeneemt naar de heren-wc en je gezicht wast, dan laat ik je gratis naar binnen.’ Er zijn maar weinig zwervers die zich beledigd voelen door dat aanbod; de meeste gaan er gewillig op in. Af en toe geeft ze er eentje vijftien cent, en stuurt hem naar de kappersschool aan Chatham Square om zich te laten scheren en zijn haar te laten knippen. Als ze in een goede bui is, laat Mazie een zwerver zonder veel discussie gratis naar binnen. Ze zegt echter dat ze een zwerver aan de blik in zijn ogen herkent, en gewone burgers die van haar generositeit hebben gehoord en zo toegelaten proberen te worden maken haar woedend. ‘Als je geen geld heb,’ zegt ze tegen dergelijke mensen, ‘dan ga je maar een horloge stelen.’

Op Mazie’s bovenste plank ligt een stapel paperbacks, waaronder Het boek van toekomstvoorspellingen en dromen van de oude zigeuner Nan, Prins Ali’s vijfsterrendroomboek en Madame Fu Futtams spirituele magische droomboek. Mazie is zeer geïnteresseerd in dromen, hoewel ze zich daar soms een beetje voor lijkt te schamen. ‘Een droom betekent gewoon dat je iets heb gegeten dat niet goed is gevallen,’ zegt ze soms op nogal uitdagende toon. Desalniettemin maakt ze er een gewoonte van ze te onthouden en is ze urenlang bezig in haar boeken te speuren naar bevredigende interpretaties. Op haar bovenste plank liggen ook een rozenkrans, oude nummers van een religieus periodiek dat Boodschapper van het Heilige Hart heet en een versleten exemplaar van Spirituele overwegingen voor zusters van Dominee Charles J. Mullaly, S.J., dat ze heeft geleend van een Italiaanse non, een van de Daughters of Mary Help of Christians, die in Chinatown een school drijven. De laatste tijd heeft Mazie elke dag een pagina in dat boek gelezen. Ze zegt dat ze er nauwelijks iets van begrijpt, maar dat het lezen haar een goed gevoel geeft. Mazie is geen katholiek; ze is joods, maar al vele jaren gefascineerd door het rooms-katholieke geloof. Een van haar oudste vrienden in de buurt is Monseigneur William E. Cashin, predikant in het St. Andrew’s, het kleine kerkje achter het gemeentehuis. Ze komt regelmatig opdagen voor de Nachtwerkersmis die elke zondag om half drie door Monseigneur Cashin in het St. Andrew’s wordt gehouden. Omringd door politieagenten, brandweermannen, poetsvrouwen, telefonistes, verpleegsters, drukkers en vergelijkbare nachtwerkers die de mis regelmatig bijwonen voelt ze zich thuis. Op weg naar buiten stopt ze altijd een dollarbiljet in de collectebus voor de armen. Zo nu en dan gaat ze bij de Monseigneur langs en voert ze een lang gesprek met hem; en als hij een wandeling over de Bowery maakt, blijft hij altijd even bij haar hokje staan om een praatje te maken.

Mazie kent twee moeder-oversten ook behoorlijk goed. De rozenkrans die in haar hokje ligt was een cadeau van de Sisters of Our Lady of Christian Doctrine, die het Madonna House drijven, een opvanghuis in Cherry Street. Zuster Margaret, de moeder-overste daar, kent Mazie al jaren en heeft een poging gedaan haar te begrijpen. ‘Op de Bowery is het waarschijnlijk een voordeel om de reputatie te hebben dat je een taaie bent,’ zei zuster Margaret ooit tegen een vriend, ‘en ik ben bang dat Mazie mensen gewoon uit zelfbescherming de slechtst mogelijk indruk van haarzelf probeert te geven. Ze is eigenlijk helemaal niet zo’n harde tante. In haar hart is ze goed en vriendelijk. We kunnen altijd op haar hulp rekenen. Een paar weken geleden was er brand in een Italiaanse huurkazerne hier vlakbij. Een van de gezinnen daar had een pasgeboren baby. Het was ’s avonds laat en we wisten niet precies wat we moesten doen om ze te helpen. Twee van de zusters gingen naar Mazie, en ze kwam meteen, vond een nieuw appartement voor het gezin en gaf de moeder wat geld.’ Mazie’s favoriete heilige is Giovanni Bosco. Er staat een standbeeld van hem in een nis in de toren van de verweerde Church of Transfiguration in Chinatown. ’s Nachts is de heilige duidelijk te zien in het melkwegstelsel van neonborden boven de tjap tjoi-tenten die de kerk omgeven. Als ze door Mott Street loopt, kijkt Mazie op naar de heilige en slaat een kruisje. ‘Ik heb een zuster ooit gevraagd of het oké was dat ik een kruisje sloeg, en zij zei van wel,’ zegt Mazie.

Mazie raakte in de winter van 1920 geïnteresseerd in het katholicisme. Een drugsverslaafde in Mulberry Street, een prostituee met twee kleine dochtertjes, kwam op een avond naar haar hokje en vroeg om hulp. De vrouw zei dat haar kinderen stierven van de honger. ‘Ik wist dat die meid een junk was,’ zegt Mazie, ‘en ik ben met haar mee naar huis gegaan om te kijken of ze loog over haar kinderen. Ze had inderdaad twee koters en ze vergingen van de honger in dat ellendige kamertje. Ik heb iedereen geprobeerd zover te krijgen dat ze iets deden – de politie, maatschappelijk werk, de zogenaamde missiehuizen aan de Bowery die worden gerund door de methodisten of wat ze verdomme ook zijn. Maar al die mensen zeiden dat het meisje een junk was. Dat ontsloeg ze blijkbaar van de plicht ook maar een vinger uit te steken. Dus toen zag ik twee nonnen in de straat, en die gingen met me mee naar boven. Samen hebben we die vrouw op het goede pad gekregen. Ik mocht die nonnen. Ze kwamen heel menselijk over. Sindsdien ben ik geinteresseerd in de katholieke kerk.’

Mazie brengt niet veel tijd thuis door, dus ze moedigt mensen aan haar op te komen zoeken als ze aan het werk is. Haar bezoekers staan in de lobby bij de achterdeur van haar hokje. Het komt regelmatig voor dat ze zo geïnteresseerd raakt in zo’n bezoeker, dat ze zich helemaal omdraait in haar draaistoel en haar klanten de rug toekeert, die dan op het ruitje moeten tikken en moeten schreeuwen voor ze zich weer omdraait en hun kaartjes verkoopt. ’s Ochtends zijn praktisch al haar bezoekers zwervers met een kater die krabbend en trillend naar haar toekomen en haar om geld vragen om hun eerste borrels van de dag te kunnen kopen. Ze deelt regelmatig dubbeltjes uit aan rond de vijfentwintig van die mannen. Om die reden hebben veel van de geharnaste evangelisten die elke avond psalmzangen houden in de goten van de Bowery een hekel aan haar. Een van hen, een grimmig ogende oudere dame, kwam niet lang geleden naar haar hokje en schudde met haar wijsvinger naar Mazie. ‘Wij offeren onze avonden op om deze ongelukkige zielen aan te moedigen een nieuwe start te maken,’ zei ze. ‘En vervolgens geef jij ze geld, en beginnen ze gewoon weer benevelende middelen te gebruiken.’ Als Mazie zich voor een dergelijke situatie geplaatst ziet, maakt ze irrelevante en vulgaire opmerkingen tot de klager vertrekt. Bij deze gelegenheid leunde ze naar voren, en zei: ‘Pardon, mevrouw, maar zo te horen rommelt uw maag. Wat u nodig heeft is een biertje.’

De mannen die Mazie geld geeft voor een ochtendopkikkertje zijn zelden gezelligheidsdieren. Ze nemen haar dubbeltjes met trillende vingers aan, mompelen een bedankje en maken zich snel uit de voeten. Maar twee van hen blijven steevast een tijdje hangen. Het zijn goede vrienden van Mazie geworden. Een van hen is een hoffelijke oude Ier die Pop heet en de ander een verward, sardonisch mannetje dat beweert dat hij een dichter is en dat Mazie Eddie Guest noemt. Ze zegt dat ze Pop mag omdat hij zo vrolijk is en Eddie Guest omdat hij zo treurig is. ‘Ik kom uit een familie van vrome geheelonthouders,’ zei Pop ooit. ‘We waren thuis met z’n dertienen, en ze noemden mij de zwakkeling omdat ik me op zaterdagavond bezatte. Nou, nu liggen ze allemaal onder de zoden. Woodrow Wilson was nog president toen de laatste overleed, en ik ben er nog om goede drank te drinken en te knipogen naar de mooie meisjes.’ ‘Zo is het, Pop,’ zei Mazie. Pop gaat de bushaltes langs. Hij spreekt mensen die op straathoeken op een bus staan te wachten aan en vraagt om een dubbeltje om naar het noorden of zuiden van de stad te komen, al naargelang. Als hij een dubbeltje krijgt, tikt hij zijn pet aan en loopt haastig naar de volgende bushalte. ’s Avonds zingt hij ballades in de Ierse dranklokalen aan Third Avenue. Mazie vindt dat hij een prachtige bariton heeft en elke morgen trakteert hij haar in ruil voor haar dubbeltje op twee of drie ballades. Haar favorieten – ze neuriet ze – zijn ‘Whiskey, You’re the Divil’, ‘The Garden Where the Praties Grow’, ‘Tiddly- Aye-Aye for the One-Eyed Reilly’ en ‘The Widow McGinnis’s Pig’. Soms danst Pop een horlepiep op de tegelvloer van de lobby. ‘Pop is een betere voorstelling dan ik binnen heb,’ zegt Mazie bij die gelegenheden.

Eddie Guest is een sombere, verslagen ex-Greenwich-Village-dichter die al een maand of acht, negen af en aan op de Bowery rondhangt. Hij mompelt voortdurend gedichten in zichzelf en wordt eens per jaar ter observatie in het Bellevue opgenomen. Hij draagt al zijn bezittingen in een vettige strandtas en slaapt in goedkope hotels, nooit twee nachten in hetzelfde, omdat, zo zegt hij, hij niet wil dat zijn vijanden weten waar hij zit. Overdag dwaalt hij verschillende filialen van de Openbare Bibliotheek in het centrum in en uit. In het Venice heeft hij op een avond The River gezien, de film waarin de namen van de zijrivieren van de Mississippi tot een gedicht werden gemaakt. Toen hij naar buiten kwam, bleef hij bij Mazie’s hokje staan, spreidde zijn armen en reciteerde de namen van veel van de hotels langs de Bowery. ‘Het Alabama Hotel, The Comet en het Uncle Sam House,’ zei hij op declamerende toon, ‘het Dandy, het Defender, het Niagara, het Owl, het Victoria House en het Grand Windsor Hotel, het Houston, het Mascot, het Palace, het Progress, het Palma House en het White House Hotel, het Newport, het Crystal, het Lion en het Marathon. Allemaal goedkope hotels. Allemaal aan de Bowery. Stuk voor stuk mijn thuis.’ Om de een of andere reden vond Mazie dat ongelooflijk grappig. Nu moet Eddie Guest om een dubbeltje te krijgen elke ochtend dat lied voor haar reciteren. Het zorgt er altijd voor dat ze zich op haar rechterdij slaat, haar hoofd in haar nek gooit en brult van het lachen. Zowel Mazie als Eddie Guest kunnen zich grimmig en nogal zinloos amuseren om de borden boven de ingang van goedkope hotels en de menu’s die in witte belettering op de ramen van varkenssnuitrestaurants staan. Als Mazie het Victoria House passeert en het bordje ‘kamers met elektrische verlichting, 30c’ ziet of naar de etalageruit van de Griek aan Chatham Square kijkt, ‘snuiten met bakje franse frietjes & koffie, t of karnemelk, 10c,’ moet ze altijd grinniken. Mazie heeft behoorlijk veel respect voor Eddie Guest, maar denkt dat hij een grapje maakt als hij zich een dichter noemt. Op een keer las hij haar een deel voor uit een volstrekt onbegrijpelijk gedicht over beschaving in de Verenigde Staten, waarvan hij zei dat hij er al twintig jaar aan werkte en dat hij ‘Geen vodden, geen botten, geen flessen vandaag’ noemt. ‘Als dat een gedicht is,’ zei Mazie toen hij klaar was, ‘dan ben ik de koningin van Zweden.’

Mazie’s bezoekers in de middag zijn veel respectabeler dan die van ’s ochtends. Onder de mensen die zaterdag tussen het middaguur en zes uur ’s avonds bleven staan om een praatje te maken waren Monseigneur Cashin, Fannie Hurst, twee rechercheurs van het bureau in Oak Street, een opzichtig geklede Chinese gokker die Mazie Fu Manchu noemt en een begrip is in Tze Far, de Chinatownversie van de lotto; twee nonnen van het Madonna House die haar wilden bedanken dat ze een platenspeler had gekocht voor de meisjesclub in hun opvanghuis; een spraakzaam meisje uit Atlanta, Georgia, dat Bingo heette, ooit een van de gastvrouwen in een taxi-danshal aan Broadway en nu de echtgenote van de chef-kok in een tjap tjoi-restaurant in Mott Street; de barkeeper van een kroeg aan Chatham Square die haar vroeg een droom te verklaren; en de receptionist van een goedkoop hotel die haar kwam vertellen dat een zwerver die Tex heette zich de nacht daarvoor had verhangen in de badkamer. Toen hij haar van Tex vertelde, knikte Mazie ernstig en zei, zoals ze altijd doet wanneer ze hoort van het overlijden van iemand die ze kent: ‘Nou ja, we gaan allemaal een keer. Je kunt niet voor eeuwig leven. Of je nou arm of rijk bent, als je aan de beurt bent, dan moet je gaan.’ De meeste bezoekers die middag waren toevallig oude vrienden van Mazie. Juffrouw Hurst kent ze bijvoorbeeld al elf jaar. Ze noemt haar Fannie en vertelt graag hoe ze elkaar hebben ontmoet.

‘Op een avond,’ zegt ze, ‘kwam er een patent uitziende dame naar mijn hokje die zei dat ze vaak over de Bowery wandelde en me graag wilde ontmoeten. Ze zei dat ze Fannie Hurst heette. “Aangenaam, Fannie,” zei ik. “Ik heet Mary Pickford.” Later bleek ze echt Fannie Hurst te heten. Eerst dacht ik dat ze me in een boek wilde gebruiken en had ik weinig met haar op. Maar sinds ze heeft beloofd geen boeken over me te schrijven, zijn we dikke vriendinnen.’ Juffrouw Hurst komt Mazie regelmatig opzoeken. Elke keer als ze komt, kijkt Mazie naar haar jurk, voelt aan de stof, vraagt hoeveel hij heeft gekost, zegt dan dat ze is afgezet en raadt haar aan een van de winkels in Division Street te proberen. Juffrouw Hurst vindt dat niet erg. ‘Ik bewonder Mazie,’ zei ze. ‘Ze is de barmhartigste persoon die ik ooit heb gekend. Hoe smerig of dronken een zwerver ook is, of hoe hij ook stinkt, ze behandelt hem als een gelijke.’ Tot voor kort nam juffrouw Hurst af en toe vrienden mee om Mazie te ontmoeten. ‘Ik ben bang dat ze haar zagen als gewoon de zoveelste rariteit van de Bowery,’ zegt ze. ‘Dus ik neem maar geen mensen meer mee. Vroeger nodigde ik Mazie uit voor feestjes bij mij thuis. Ze nam de uitnodiging altijd aan, maar ze kwam nooit. Ik denk dat ze nog steeds een beetje achterdochtig is, hoewel ik nog nooit een regel over haar heb geschreven en dat ook niet van plan ben. Ik zie haar gewoon als een vriendin.’

Van mensen als Fu Manchu en Bingo hoort Mazie behoorlijk wat roddels over de schimmige onderwereld van Chinatown. Ze zegt dat ze dergelijk roddels nooit doorvertelt, zelfs niet aan haar zussen. Rechercheurs weten dat ze veel Chinese vrienden heeft en komen soms bij haar hokje om schijnbaar onschuldige vragen over hen te stellen; dan haalt ze haar schouders op en zegt: ‘Ik nie Engels spreke.’ Over het algemeen werkt ze echter mee met de politie. Er komen vaak dronken toeristen naar de kroegen op de Bowery om de zelfkant te zien, en als ze die over Chatham Square ziet stommelen, dan belt ze het bureau in Oak Street. ‘Dat soort sukkels wordt altijd gerold door zwervers,’ zegt ze. ‘Ik heb geen medelijden met lui van buiten de stad, maar zwervers zijn de onhandigste dieven ter wereld. Worden altijd betrapt, en ’t is maar het beste om ze niet in de verleiding te brengen.’ Hoewel haar taalgebruik de agenten van Oak Street regelmatig choqueert, hebben ze bewondering voor Mazie. Rechercheur Kain zegt bijvoorbeeld dat ze ‘de grofste mond en het kleinste hartje in het Derde District’ heeft. ‘Ze kent de buurt zoals een boer zijn boerderij kent,’ zegt hij. ‘Volgens mij is ze helderziend. Als er waar dan ook op de Bowery iets gebeurt wat niet in de haak is, dan voelt ze dat.’

Rechercheur Kain probeert al een hele tijd een mysterie op te lossen waarbij Mazie betrokken is. Mazie heeft uiteraard een telefoon in haar hokje, en in juni 1929 begon een man wiens stem ze niet herkende haar dagelijks om vijf uur ’s middags te bellen om te vragen of ze met hem uit wilde of cryptische opmerkingen te maken, zoals ‘De weg is afgesloten, Mazie. Ze laten er niemand niet door.’ Na drie maanden hield hij op met bellen. Toen, rond de kerstdagen van het jaar daarop, begon hij weer. Sindsdien belt hij met tussenpozen. ‘Soms hoor ik een half jaar niks van hem,’ zegt Mazie. ‘En dan gaat op een dag om vijf uur de telefoon, en zegt die stem: “Alle klokken staan stil,” of “Mazie, ze hebben de grote eik omgehakt,” of zo’n soort achterlijke opmerking. Hij zegt nooit meer dan een paar woorden en als ik iets zeg, hangt hij meteen op. Op een middag heb-ie me de rillingen bezorgd. Hij belde op en zei: “Mazie, ik heb een neef die studeert voor begrafenisondernemer en hij heb iemand nodig om op te oefenen.” Toen hing hij op. Een minuut later belde hij weer, en zei: “Dat kan best op jou! Dat kan best op jou!” Ik heb op de een of andere manier het gevoel dat hij in een telefooncel aan de overkant staat. Het ergste is dat ik elke vreemde die een kaartje komt kopen verdenk. Ik knoop praatjes met vreemden aan, alleen maar om te kijken of ik er eentje kan vinden die zo praat als hij. Ik denk dat hij me gek probeert te krijgen.’ Onder vrienden noemt Mazie haar beller De Man. Als ze rond vijven bezoek heeft en de telefoon gaat, zegt ze: ‘Neem even op om te horen wat De Man nu weer te zeggen heeft.’ Fannie Hurst heeft een keer geluisterd. ‘Het was heel macaber,’ zei ze. Rechercheur Kain heeft vaak geluisterd, heeft de man gewaarschuwd en tevergeefs geprobeerd de telefoontjes te traceren. Mazie heeft herhaaldelijk een ander nummer genomen, maar dat helpt niets.

Mazie sluit haar hokje kort na elf uur ’s avonds af, wanneer de laatste voorstelling is begonnen, en gaat dan naar een cafetaria in de buurt van Brooklyn Bridge die de hele nacht open is, waar ze de Daily News doorbladert terwijl ze een paar koppen koffie drinkt en een honingbroodje eet. Het enige dat ze in de Daily regelmatig van begin tot eind leest, zijn de strips en de rubrieken ‘De stem van het volk’ en ‘De nieuwsgierige fotograaf’. Ze zegt dat ze geen verhalen over politiek of oorlog leest, omdat ze die niet begrijpt en ze er somber van wordt. ‘De wereld is volledig naar de klote,’ zei ze op een keer. ‘Altijd geweest, en het zal ook wel altijd zo blijven.’ ‘Geloof je dat echt?’ werd haar gevraagd. ‘Nee,’ zei ze na enig peinzen, ‘eigenlijk niet.’ Ze blijft een half uur in de cafetaria. Vervolgens maakt ze praktisch elke avond, voor ze naar huis en naar bed gaat, een Samaritaansronde door de Bowery en omgeving. Ze heeft een paraplu bij zich en een grote handtas die een zaklantaarn, een aantal stukken zeep van het formaat dat je in hotelbadkamers vindt en een voorraad stuivers, dubbeltjes en kwartjes bevat.

Als het een koude nacht is, gaat ze eerst naar een steegje vlak bij de trappen die naar het voetgangersgedeelte van de Brooklyn Bridge leiden. Zwervers stoken in die steeg graag vuurtjes in afgedankte olievaten. Ze draagt wat kleingeld bij. Vervolgens inspecteert ze Columbia Park, dat een huizenblok ten westen van Chatham Square ligt, waar elke winter wel een paar zwervers in slaap vallen op bankjes, en doodgaan aan onderkoeling. De politie zegt dat Mazie in dat park talloze mannen het leven heeft gered. Vervolgens loopt ze door Chinatown weer naar de Bowery, en daarna naar het noorden, blijft even staan als ze een zwerver herkent en geeft hem genoeg geld voor een maaltijd, wat te drinken of een kamer voor de nacht. ‘Gebruik ’t alsjeblieft, maatje,’ zegt ze dan smekend. Hier en daar haalt ze haar zaklantaarn tevoorschijn en tuurt ze een portiek in. Ze let in het bijzonder op dronken of uitgeputte zwervers die in portieken, op laadplatforms en op het trottoir slapen. Die probeert ze altijd wakker te schudden en aan een goedkope hotelkamer te helpen. Bij warm weer laat ze ze, als ze niet genegen lijken van hun plek te komen, liggen waar ze liggen. ‘De stoep is ’s zomers net zo fijn als een bed in zo’n goedkoop hotel,’ zegt ze. ‘Misschien dat je wat stijf bent als je opstaat, maar chagrijnig zul je niet zijn.’ Maar ’s winters valt ze ze net zo lang lastig tot ze wakker worden. Ze port ze in hun ribben met haar paraplu en gaat zo nodig op haar knieën zitten en slaat ze in hun gezicht. ‘Als een zwerver zijn roes uit ligt te slapen, dan zou je zijn been kunnen afzagen zonder dat-ie daar wat van merkt,’ zegt ze. Soms probeert een zwerver die door Mazie wakker is gemaakt haar een por te geven. Als dat gebeurt, gaat ze als een schermer in spreidstand staan, en steekt ze gemeen in de lucht met haar paraplu. ‘Achteruit,’ schreeuwt ze dan,’ of ik steek je je ogen uit.’ Als een man te zwak, lazarus of futloos is om op te staan, grijpt Mazie hem bij zijn schouders en hijst hem overeind. Vervolgens houdt ze hem rechtop, leidt hem naar het dichtstbijzijnde goedkope hotel en trekt en duwt hem de trap op naar de lobby. Ze betaalt de receptionist voor ’s mans logies (dertig cent is de gebruikelijke prijs) en staat erop dat hij minstens twee dekens krijgt. Dan trekt ze met hulp van de receptionist of de uitsmijter de schoenen van de man uit, maakt zijn boord en riem los en stopt hem met zijn kleren aan in bed. Dat is meestal een tumultueus proces en soms worden veel van de hotelgasten wakker. Die steken hun kop om de deur van hun kamertje. ‘Het is Mazie!’ roepen ze dan. ‘Hallo Mazie!’ Af en toe loopt een emotionele zwerver die Mazie per se de hand wil schudden in zijn ondergoed de gang op. ‘God zegene je, Mazie, ouwe meid!’ roept die dan. Mazie keurt dat soort fratsen af. ‘Ga terug naar bed, ouwe geit die je bent,’ zegt ze. Als ze de receptionist kent en vertrouwt, laat ze wat kleingeld bij hem achter en vraagt hem dat aan de zwerver te geven als die wakker wordt. Deze goedkope hotels zijn etablissementen waar alleen mannen worden toegelaten en Mazie is in veel ervan de enige vrouw die ooit een voet over de drempel heeft gezet.

Minstens een paar keer per week treft Mazie mannen aan die gewond op straat liggen. Bij die gelegenheden belt ze het hoofdbureau van politie en vraagt een ambulance te sturen uit het Gouverneur of Beekman Street, de ziekenhuizen waar de meeste Bowery-gevallen worden behandeld. Ze kent veel van de chauffeurs van die ambulances bij naam en deelt bevelen aan ze uit. De politie zegt dat ze meer ambulances laat komen dan welke privépersoon in de stad ook, en daar is ze trots op. ‘Ik overdrijf het niet,’ zegt ze. ‘Ik bel alleen als er iemand helemaal in de kreukels ligt en bebloed is, maar als het aan mij lag zouden die wagens de hele nacht rondkarren. Er is haast geen zwerver op de Bowery die niet in een ziekenhuis hoort te liggen.’

Tijdens haar wandeling probeert Mazie meestal andere bekende nachtelijke types op de Bowery te ontlopen. Onder hen zijn de Weduwe en de Jankerd. De Jankerd is een oude zwerver die urenlang met zijn voeten in de goot op de stoeprand zit en gebroken weent. Mazie heeft hem een keer een duw tegen zijn schouder gegeven, en gevraagd: ‘Wat is er loos?’ ‘Ik heb de onvergeeflijke zonde begaan,’ zei hij. Mazie vroeg waar die zonde uit bestond, en hij begon aan een theologische beschrijving ervan die ze niet begreep en na een paar minuten onderbrak met de opmerking ‘Jemig, Jankerd, je heb helemaal geen zonde begaan. Je heb waarschijnlijk gewoon maagzwére’. De Weduwe is een kromgetrokken, jammerend oud besje dat een rouwsluier, een Queen Mary-hoed en een mottige zwarte jas draagt en rond middernacht over de Bowery aan komt hobbelen en de zwervers kleine stukjes papier geeft waarop stellingen staan gekrabbeld als ‘God is liefde’ en ‘Het vuur van de hel zal eeuwig branden’. Mazie is bang voor haar. ‘Ze loopt als een vrouw en kleedt zich als een vrouw, maar als ze praat krijg ik het gevoel dat ze een man is.’

Op de meeste avonden gaat Mazie voor ze naar huis en naar bed gaat, wat meestal rond twee uur is, nog even verschillende kroegen en nachtrestaurants in. Ze heeft geen last van de stank van verschaald bier, vette kool en ontsmettingsmiddelen die er hangt. ‘Als je een paar jaar op de Bowery hebt gezeten, dan raakt je neus volkomen afgestompt,’ zegt ze. Ze gaat die tenten niet in om te eten of drinken maar om te roddelen met de barkeepers en de mannen aan de bar en te luisteren naar de gesprekken van dronken zwervers. Het is haar opgevallen dat zwervers niet veel praten over seks, sport, politiek of zaken; de gebruikelijke kroegonderwerpen. Ze zegt dat de meeste veel te ondervoed zijn om enige interesse in seks te hebben. Ze praten in plaats daarvan over wat een grote meneren ze waren voor ze op de Bowery terechtkwamen. Hoewel hun verhalen haar fascineren, is Mazie over het algemeen cynisch. ‘Als je ze zo hoort praten,’ zegt ze, ‘joegen alle zwervers op de Bowery er in hun jonge jaren miljoenen doorheen op Wall Street. Of anders waren ze wel senatoren of algemeen directeuren, of iets anders belangrijks. Maar de meeste van die arme stakkers zijn nooit niks anders als dronkenlappen geweest.’

(1940)