schwob_logo

schwob

 
Terug naar boek

Fragment

Onder de zoden

Máirtïn Ó Cadhain

Zesde bedrijf

De klei wordt doorwroet

1 Ik ben de Klaroen van het Kerkhof. Laat mijn stem gehoord worden! Er moet worden geluisterd … Hier onder de zoden is de politieagent die duisternis heet alleenheerser. Zijn wapenstok is de troosteloosheid die nooit meer doorbroken zal worden door de schone glimlach van een mooi meisje. De grendel waarmee hij de cel afsluit is die der vergetelheid, en glimmend goud, sluwe woorden noch bevelen zullen die van zijn plaats doen wijken. Zijn blik is de schaduw van de boom des onheils die over een bospaadje valt. Zijn vonnis is de dood, een vonnis waartegen zelfs het zwaard van de moedigste ridder machteloos staat.

Boven de grond draagt het Licht zijn eigen wapentooi: een mantel van zonneschijn met knopen van rozenknoppen, boorden van zeegeruis, zomen van vogelzang, franje van vlindervleugels en een riem gemaakt van sterren uit de Melkweg geplukt. Zijn schild is gemaakt van bruidssluiers. Zijn lichtend zwaard van kinderspeelgoed. Zijn oorlogsbuit is de steel van een rijpe korenaar die zich hemelwaarts opricht, de wolk die in de maagdelijke ochtend doorboord wordt doorde zon, het jonge meisje wier ogen de jonge droom der liefde doen gloeien …

Maar in de bomen droogt het levenssap op. Het gezang van de lijster klinkt niet langer als goud, maar als koper. De roos verwelkt. Donkere roestplekken tasten de kling van het zwaard van de ridder aan en laten het staal verzwakken, verweren en vergaan.

De duisternis wint van het licht. Het kerkhof eist wat het toekomt … Ik ben de Klaroen van het Kerkhof. Laat mijn stem gehoord worden! Er moet worden geluisterd …

Wie krijg ik nu weer op mijn dak? Waarachtig, ’t is Máirtín Pokkenkop! Het werd wel eens tijd dat jij hier terechtkwam! Jij en ik waren even oud, en ik lig hier al een hele tijd … Precies ja, ik ben het, Caitríona van Kleine Pádraig…

Last van doorligplekken, zeg je … –– O, lieve Caitríona, het bed was zo hard. Veel te hard voor mijn arme billen. Mijn rug zat onder de zweren. Er zat geen onsje vlees meer aan mijn dijen en ik had last van steken in mijn kruis. Wat natuurlijk ook geen wonder was, aangezien ik driekwart jaar plat heb gelegen. Geen vin kon ik verroeren. Af en toe kwam mijn zoon mijn kamer in om me op mijn andere zij te leggen. ‘Ik kan me niet eens even lekker uitrekken,’ klaagde ik dan. ‘Ik lig hier al zo lang.’ En dan zei hij steevast: ‘Een lang ziekbed kan maar op één manier afl open.’ O, lieve Caitríona, het bed was zo verschrikkelijk hard onder mijn arme billen …

–– Die billen van jou konden dat anders vast wel hebben, Máirtín Pokkenkop. Die waren dik genoeg … In elk geval waren die doorligplekken een mooie voorbereiding op het hout van de kist waarin je nu ligt … Biddy van Sorcha, zeg je. Nog altijd boven de grond, zeg je. Nou, haar hebben we liever daar dan hier. Niet dat ik gemeen over haar wil doen, maar dat mens was boven de grond al zo lelijk dat het pijn deed aan je ogen, en hier beneden zal ze er niet knapper op worden … Jij en Biddy deden een race om te zien wie er het langst in leven kon blijven, zeg je. Ja, dat geloof ik graag. Ja, Pokkenkop, dat krijg je dan … En ze heeft van je gewonnen! Arme Máirtín, niets aan te doen. Ik wens haar het ergste. Wat leeft dat mens lang! Ze had lang geleden al dood moeten gaan. Dat ze zich niet schaamt! … Daar heb je gelijk in, Máirtín: heel vreemd dat zij geen last had van doorligplekken, zo dol als ze was op haar bed. Altijd ziek, behalve als er een begrafenis was. Altijd hees van de griep, maar als er een begrafenis was, was er niets mis met haar stem. En dan zei ze na afloop: ‘Als ik geen schorre keel had gehad, dan zou ik pas écht een goeie klaagzang gezongen hebben.’ De leugenachtige lijkenlikster! Ze trekt haar pensioen, en door klaagzangen te zingen haalt ze regelmatig twee shilling en zes pence op. Al dat geld stopt ze in de schortzak van haar schoondochter. Zolang ze die schortzak goed gevuld houdt zorgt haar schoondochter ervoor dat Biddy geen doorligplekken krijgt, dat kan ik je wel vertellen! Op háár billen en dijen wordt boter gesmeerd … Ze zingt nu geen klaagzangen meer, zeg je. Voor niemand niet. De incontinente tuthola! … Rooie Tom ligt ook ziek in bed, zeg je. Da’s er nog zo eentje … Tomás z’n bouwval is nog steeds niet in elkaar gedonderd, zeg je … Bah, boe, godnogantoe! Heeft Nell hem een tafel gegeven? … en een voorraadkast … en een bed? Een bed, verdomme nog an toe! Zonder die vervloekte schadevergoeding van haar zou ze niet zomaar her en der bedden cadeau kunnen doen. O, die rechter had geen hersens in zijn kop … Ze was bang dat hij in dat oude bed van hem doorligplekken zou krijgen, zeg je. Weet je waar ze bang voor is, Máirtín Pokkenkop? Dat ze Tomás z’n land niet krijgt …

Grote Brian? Die gaat de pijp niet uit eer iemand een vat olie over hem uitgooit en er een lucifer bij houdt … Da’s een waarheid als een koe, Máirtín Pokkenkop. Voor doorligplekken hoeft die lelijke griezel niet bang te wezen … Als-ie gaat, dan gaat-ie in één keer, met een klap. Gelijk heb je. Met een klap. Verre van ons zijn karkas…

Wat zeg je? … Heerst er onder aan het hoogland weer een epidemie? Ik wil niet gemeen doen, maar dat zal eens niet zo wezen. Nou, daar is dit kerkhof dan mooi klaar mee. Die lui komen ons hier straks de oren van de kop kletsen … Onze Baba in Amerika ligt ziek op bed!? Ha! … Ach, Máirtín, waar heb je het over? Alsof zij last van doorligplekken zou hebben. Haar billen zijn twee keer zo vet als die van jou. En zij kan zichzelf een zacht bed veroorloven, wat jij niet kunt zeggen … Doe toch niet zo dom … Alleen omdat het jouwe zo hard was denk je dat alle bedden ter wereld van beton zijn… God geve je verstand, in Amerika hebben ze zachte bedden,tenminste voor wie er geld voor heeft … Dus je hebt niet gehoord of ze de afgelopen tijd nog naar huis geschreven heeft. Weet je of Nell recentelijk nog bij de pastoor geweest is?… Daar kun je donder op zeggen, Máirtín. Die gaat Baba’s erfenis binnenhalen, dat heeft het lot haar gegund … De pastoor schrijft haar brieven voor haar? Ja, wie anders? …

Ach, die schoolmeester die voor ons gezin brieven schrijft is geen knip voor de neus waard … Niet geleerd genoeg, zeg je? Ja, Máirtín, daar heb je gelijk in. Maar dat is nog tot daaraan toe. Als hij alles wat hij in die brieven schrijft maar niet aan de pastoor doorvertelt … De pastoor en de schoolmeester gaan vaak samen een eindje uit wandelen, zeg je … De nieuwe weg naar Nells huis is bijna af. O, wat heeft die sukkel van een zoon van mij een fout begaan toen hij dat stuk van het bovenste plattestenenveld aan haar afstond!

Nell zegt dat ze een huis met een leistenen dak wil bouwen? Een huis met een leistenen dak! Ik mag lijden dat ze niet lang genoeg meer leeft om daarin te wonen, de opschepster! Zou ze een deel van de erfenis al vooruit hebben gekregen?

Hunnie van bij het eikenhout hebben een deel van de erfenis van hun broer al ontvangen voor die goed en wel de pijp uit was … O, ze had natuurlijk het geld van de schadevergoeding. Nu wordt ze op het perceel van een pond begraven, dat kan niet anders …

Jack klaagt nog altijd over zijn gezondheid? De arme man! Wat hebben Nell en haar schoondochter Maggie, die bonenstaak, hem toch genadeloos genaaid met die amulet, die amulet gemaakt van de bladzijden van het Boek van Johannes!… Je hebt niemand iets over het Boek van Johannes horen zeggen? … Ja, nogal wiedes! Denk je dat ze dat jou aanje neus zouden gaan hangen?

Pádraigs vrouw staat elke ochtend gelijk met de vogels op? God beware haar gezondheid! … Pádraigs wei staat vol kalveren, zeg je? … Zijn vrouw regelt nu alles? … Zij koopt en verkoopt het vee? Moet je meemaken! En ik maar denken dat ze elk moment hier beneden terecht zou komen! … Je hebt zeker niet toevallig gehoord of er weer een kind op komst is? … Je had wel wat anders te doen. Doorligplekken… Een mens ziet zo dat jij hier nog maar pas ligt, Máirtín Pokkenkop. Iedereen moet ergens aan dood, en doorligplekken zijn niet erger dan andere doodsoorzaken …

Bah, boe, godnogantoe! Je hebt horen zeggen dat het kruis op mijn graf voorgoed van de baan is!? Heb je dat echt gehoord!? … Maar Pokkenkop, misschien heb je het verkeerd gehoord, vanwege de pijn van al die doorligplekken … Je hebt gehoord dat het kruis van de baan is … dat Nell er met Pádraig over heeft gesproken … Uit angst dat je een onwaarheid vertelt wil je liever niet zeggen wat zij tegen hem gezegd heeft. Uit angst dat je ‘een onwaarheid’ vertelt! Besef je wel dat Nell er niet voor zou terugdeinzen om een paar onwaarheden over jou te vertellen, als haar dat zo uitkwam … Hou godverdomme op over dat bed van je! Daar ben je nu toch vanaf? Vooruit met de geit … Je weet niet meer precies hoe het zat?! Je had doorligplekken? Luister even. Misschien heeft Nell tegen mijn Pádraig wel gezegd: ‘Pádraig, lieverd, je hebt zonder dat kruis al genoeg zorgen aan je kop.’… Wat? Wat heeft mijn schoondochter gezegd? … ‘We moeten het eerst wel heel breed hebben voor we te pas en te onpas kruisen gaan kopen … Er liggen daar zat mensen zonder kruis op hun graf … Zoals de zaken er nu voor staan mag ze dankbaar zijn dat ze überhaupt op het kerkhof zelf begraven is.’ Ik hoor het haar zeggen, de dochter van Nóra! Dat viezevoetengebroed! Maar dat heeft Nell haar in het oor gefluisterd. Laat er vóór het hare geen ander lijk onder de zoden terechtkomen! … Maar Pádraig zal niet naar hen luisteren…

Pádraigs dochter is weer thuis … Wat, is Máirín weer thuis?! Weet je zeker dat ze niet gewoon vakantie heeft van school? … Gezakt is ze. Gezakt! … Nu zal ze nooit meer schooljuffrouw worden … O, dat zal haar berouwen! Dat zal haar berouwen!…

Nóra’s kleinzoon is vertrokken, zeg je? De zoon van haar zoon die bij het schrale veld woont … Op een schip uit de grote stad … Een baantje aan boord … Tja, zijn oma deed het ook met zeelui…

Zeg dat nog eens? … Zeg dat nog eens? … Nells kleinzoon gaat naar het seminarie? De zoon van Peadar en Maggie wordt priester! Een pastoor! Dat klotejoch gaat de priesteropleiding doen … Je zegt dat hij al naar het seminarie vertrokken is … dat hij als hij thuis is zijn priesterkleed draagt… en een priesterboord … en dat hij rondloopt met een enorm gebedenboek onder zijn arm … dat hij op de nieuwe weg heen en weer loopt, door het bovenste plattestenenveld, om zijn heilig officie te oefenen. Een mens zou toch denken dat je niet zomaar een-twee-drie pastoor wordt … O, hij is nog geen pastoor, hij gaat nog naar het seminarie. Weet je, Máirtín, volgens mij gaat het ze nooit lukken om van hem een priester te maken…

Ja, zeg op, wat had Grote Brian te zeggen? … Mompel niet zo, zeg het recht voor z’n raap … Dat wil je liever niet, zeg je? Liever niet … Omdat Grote Brian aangetrouwde familie van mij is? Hij is helemaal geen aangetrouwde familie van mij. Hij is aangetrouwde familie van mijn zus, die opschepster. Zeg het toch recht voor z’n raap … ‘Mijn dochter heeft geld zat om haar zoon naar de priesteropleiding te sturen.’ Heeft hij dat gezegd? Geld zat? De griezel! … Vertel verder, verdomme! En schiet een beetje op, want voor je het weet heisen ze je weer uit mijn graf omhoog. Je denkt toch hopelijk niet dat ik je hier laat liggen, een vent met driekwart jaar aan doorligplekken en zweren op zijn rug … ‘Dat is iets wat Caitríona’s zoon niet kan zeggen. … Zeg op wat Grote Brian verder zei, Pokkenkop … ‘Die stakker had niet eens genoeg geld voor een tweedehands petticoat voor onder het kweekschoolkloffie van zijn dochter.’ … Die lelijke griezel van een Brian! De treiterkop!

Krijg toch de schurft! Begin je wéér te mompelen! Nell loopt elke dag zingend over de nieuwe weg naar huis, ‘Eileanóir van de geheimen’ op haar lippen? Rot toch op, Pokkenkop, met je bont en blauwe billen. Brengers van goed nieuws zijn jij en jouw familie nooit geweest…