schwob_logo

schwob

marcel
The World's Best Unknown Books
29 05 2011

Over: Joseph Roth - Job

Wie een vrouw verraadt, wordt nooit gelukkig

André Spoor (Vrij Nederland)

Vrijdag 28 oktober 1994

Joseph Roth wist al jong dat hij schrijver wilde worden. Lange tijd kwam zijn naam nauwelijks voor in de Oostenrijkse literatuurgeschiedenis, maar deze herfst, honderd jaar na zijn geboorte, is hij het onderwerp van herdenkingen, tentoonstellingen, ja zelfs van groepsreizen naar zijn geboortestreek. Is Roth de grootste schrijver in Oostenrijk sinds Hugo von Hofmannsthal?

“Iets Oostenrijks uitdragen houdt in bij je leven verkeerd begrepen en mishandeld en na je dood miskend en door herdenkingen af en toe aan de vergetelheid prijsgegeven worden.” Dit schreef in een essay over Grillparzer Joseph Roth, de schrijver die met zijn romans Radetzkymarsch en Kapuzinergruft een van de belangrijkste chroniqueurs was van de nadagen van het kaiserliche und königliche Österreich. Roth leek gelijk te krijgen. Lange tijd kwam zijn naam nauwelijks voor in de Oostenrijkse literatuurgeschiedenis. Maar deze herfst, vijfenvijftig jaar na zijn dood, honderd jaar na zijn geboorte in Oost-Galicië, een uithoek van de toen immense Oostenrijks-Hongaarse monarchie, is hij het onderwerp van herdenkingen, tentoonstellingen, ja zelfs van groepsreizen naar zijn geboortestreek in wat nu de Oekraïne is. Joseph Roth wordt zeker niet langer miskend en de zojuist verschenen heruitgaven van zijn werk, een grote documentaire tentoonstelling in Wenen plus de verschijning van een prachtige fotobiografie ontrukken hem aan de vergetelheid.

Honderd jaar geleden, op 2 september 1894, werd in het stadje Brody, een paar kilometer van de Russische grens, het joodse jongetje Moses Joseph Roth geboren. Zijn vader, een niet al te succesvolle houthandelaar, zou hij nooit leren kennen. Anderhalf jaar na zijn geboorte raakte vader Roth op een zakenreis over zijn toeren. Tot zijn dood in 1910 zat hij in een inrichting.

Joseph Roth groeide daarom als enig kind op bij zijn moeder, die het huishouden deed van zijn grootvader van moeders kant, de zeer religieuze koopman Jechiël Grübel, van wie Joseph de heldere blauwe ogen erfde. Hij was een pienter ventje, kende natuurlijk jiddisch in een stadje waar 70 procent van de bevolking joods was, maar thuis sprak hij Duits. Al vroeg bleek dat hij met die taal zeer goed uit de voeten kon. Op de lagere school en daarna op het kaiserlich und königliche Kronprinz Rudolf-Gymnasium was hij een uitblinker. Zijn bijnaam als kind was ‘Muniu Faktisch’. Muniu, een koosnaampje van zijn moeder, Faktisch omdat hij vaak zijn beweringen kracht bijzette met de kreet ‘Das ist faktisch’.

Al jong wist Joseph Roth dat hij schrijver wilde worden. Hij studeerde kort in Lemberg, waar zijn rijke oom Sigmund Grübel woonde, en daarna in Wenen, waarheen zijn moeder verhuisde toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Maar hij was arm, moest bijverdienen als huisleraar bij gravin Trautmannsdorff. In zijn studievakken, Duitse literatuur en filosofie, haalde hij geen graden, maar hij viel wel op als een buitengewoon begaafd studentje. Met een van de hoogleraren, de literatuur-historicus Walther Brecht, raakte hij bevriend.

In 1916 ging hij in dienst. Niet uit bloeddorstig patriottisme: Roth was eerder pacifist en tegenstander van de oorlog in de stijl van Karl Kraus. Maar door vrijwillig in dienst te gaan hoopte hij waarschijnlijk zijn verblijf in Wenen te kunnen rekken. In elk geval stuurde men hem pas in 1917 naar zijn land van herkomst, naar Galicië, waar het oostelijke front lag. Raakte hij daar in Russische gevangenschap? Niemand heeft er enig document over kunnen vinden, maar dat is wat Roth later vertelde en met kleurige details schilderde. Vast staat dat hij eind 1918 terug was in Wenen en daar volledig ging doen wat hij de jaren ervoor al te hooi en te gras had gedaan in kranten als de Arbeiter Zeitung en Prager Tageblatt: publiceren.

Eerst alleen journalistiek werk. Joseph Roth werd later zo bekend met een aantal van zijn romans dat zijn journalistieke carrière werd vergeten. In de jaren twintig was Roth een in het hele Duitse taalgebied beroemde reportage-journalist. Eerst werkte hij voor Berlijnse kranten, later reisde hij voor de Frankfurter Zeitung door heel Europa en schreef hij series artikelen over de toen nog kakelverse Sovjet-Unie, over Albanië, over het Italië van Mussolini. Het waren geen bedachtzame analytische reisreportages, doorspekt met gesprekken met hoogwaardigheidsbekleders. Roth beschreef vooral wat hij om zich heen zag en hoorde, hij was altijd meer onder de indruk van wat gewone mensen zeiden en deden dan van hooggestemde verklaringen die officiële stemmen aflegden.

Vleug anarchisme

Dit was al gebleken in de cursiefjes, dialogen, kritieken die hij in het begin van zijn carrière schreef voor allerlei kranten en die nu na te lezen zijn in de eerste drie delen van de Werkausgabe en in de zojuist verschenen bundel Unter dem Bülowbogen, Prosa zur Zeit. Het zijn geestige, meestal trefzekere cursieven, die maar weinig politiek bevatten, maar geschreven zijn met een ‘linkse’ ondertoon, een vleug anarchisme en een nooit aflatende zin voor humor. Zij halen zelden het niveau van Kurt Tucholsky, die Roth overigens niet erg kon uitstaan, maar ze zijn ook nu nog onderhoudend en vaak amusant.

Interessanter zijn zeker de reportages die Roth in de jaren twintig schreef, waarvan ter gelegenheid van Roths honderdste geboortedag de Reis door Rusland in een Nederlandse vertaling is verschenen. In dit reisverslag, waarin de naam Stalin niet voorkomt, laat Roth wel enige sympathie blijken voor de wereldhervormers in de Sovjet-Unie, maar hij ziet ook de nieuwe privilegevorming, de provinciaalse domheid van de gecensureerde pers, de neiging om alsmaar met statistieken te schermen en ondertussen het werkelijke leven over het hoofd te zien. Muniu Faktisch uit Brody aan de Russische grens krijgt te zien tot welke verblinding een onbegrensd geloof in de feiten kan leiden. Ronduit conservatief romantisch reageert hij op de door de Sovjet-regering in deze jaren in wetten vastgelegde nieuwe seksuele moraal. “Rusland is niet immoreel, in geen geval, het is slechts hygiënisch”, schrijft hij. “De Russische vrouw is geen wilde teef, integendeel: zij is een brave sociale functie. De Russische jeugd is niet bandeloos, zij is slechts mateloos voorgelicht. De huwelijks- en liefdesverhoudingen zijn niet onzedelijk, alleen maar openbaar. Rusland is geen poel van zonde, maar een natuurwetenschappelijk leesboek…”

Joseph Roth was een gesloten mens. Hij leefde en schreef het grootste deel van zijn leven in cafés, omringd door bewonderende vrienden. Maar van zijn privéleven was lange tijd weinig bekend. Pas in de in 1974 verschenen biografie van de Amerikaan David Bronsen stond te lezen hoe tragisch en moeilijk Roths leven geweest was. In de fotobiografie van Heinz Lunzer en Victoria Lunzer-Talos worden deze biografische gegevens nader gedocumenteerd en geïllustreerd. Het treurige leven van Friedl Reichler, met wie Roth in maart 1922 trouwde en van wie een groot aantal foto’s zijn afgedrukt, krijgt nu pas contouren. Roth nam haar na het huwelijk mee naar Berlijn, waar ze een jaar in een appartement woonden. Daarna verbleven ze in hotels, grotendeels in Parijs. Aanvankelijk ging Friedl mee op reportagereizen, maar al in 1926 kon zij niet meer tegen het zwerven en bleef ze in Parijs. In 1929 raakte ze in een toestand van zo grote onbeheerstheid dat ze krankzinnig werd verklaard en werd opgenomen. In 1930 kwam ze in een gesloten inrichting. Een jaar na de dood van Joseph Roth werd ze door de nazi’s in het gesticht Niederhart bij Linz vermoord.

Friedls ziekte was niet alleen een enorme financiële belasting voor Roth, die na de machtsovername door de nazi’s in Duitsland in 1933 het grootste deel van zijn journalistieke en literaire afzetgebied was kwijtgeraakt, maar ook verweet hij zichzelf dat hij zijn geliefde de waanzin in had gedreven. In de late jaren dertig zei hij in Amsterdam tegen Anton van Duinkerken: “Wenn man eine Frau verraten hat dann hat man nie wieder Glück auf Erde!”, een uitspraak die op zijn huwelijk moet hebben geslagen. Pas na Friedls instorten begon Roth ook zo dolzinnig te drinken dat er sprake was van alcoholisme. Vanaf 1929 wist hij bovendien dat hij een leverkwaal had. Zijn zelfkastijding die in 1939 tot zelfvernietiging zou leiden was begonnen.

Desondanks schreef Joseph Roth in deze laatste tien jaar van zijn leven zijn beste en ook meest succesvolle romans. Zijn eerste roman Das Spinnennetz was al in 1923 als feuilleton in de Weense Arbeiter Zeitung verschenen. Als eerste boek kwam in 1924 Hotel Savoy uit, een roman over een ergens in Oost-Europa staand hotel, waarin ‘Heimkehrer’ uit de Eerste Wereldoorlog en andere hotelgasten met uitzichtsloze existenties leven en sterven, zich aan elkaar vastklampen en hopen op een wonder. Maar de grote doorbraak als romanschrijver kwam pas in 1930 met Hiob, de sober verhaalde geschiedenis van een arme Galicische onderwijzer, die met zijn gezin naar Amerika emigreert. Het boek is in Duitsland een groot succes, in Amerika is het de keuze van de Book-of-the-Month-club en worden de filmrechten verkocht. Roth, in permanente geldnood door de verpleegkosten van zijn zieke vrouw (waar in de jaren dertig nog het onderhoud van zijn exotische vriendin Andrea Manga Bell en de twee kinderen uit haar huwelijk met een Afrikaanse vorst bijkwam) en zijn dure levenswandel, krijgt het grote bedrag uit Hollywood alleen nooit in handen. Zijn New Yorkse uitgever Viking maakt het in juli 1933 over naar het Kiepenheuer Verlag in Berlijn en het valt in handen van de nazi’s.

Roths naam zou voorgoed gemaakt geweest zijn en zijn financiële zorgen zouden tot het verleden hebben behoord als het volgende boek, zijn meesterwerk Radetzkymarsch (net verschenen als Pandora Pocket in een goed lezende vertaling van W. Wielek-Berg), de geschiedenis van de familie Von Trotta waarin de ondergang van Roths geestelijke tehuis, de k. u. k. monarchie, wordt weerspiegeld, aanzienlijk eerder verschenen was dan september 1932. Weliswaar werd het toen meteen zeer goed ontvangen en verkocht, maar al in januari 1933 kwam Hitler aan de macht en in mei 1933 begonnen de nazi’s onwelgevallige boeken te verbranden en kwam Roths totale oeuvre op de zwarte lijst van het Derde Rijk. Roth moest toen uitzien naar een andere uitgever en daarvoor komt hij naar Nederland, waar hij bij Querido, Allert de Lange en De Gemeenschap in Bilthoven ging uitgeven. Tussen 1933 en zijn dood was hij een vaste verschijning in Nederland, waarover het alleraardigste Joseph Roth in Nederland, in 1979 bij De Engelbewaarder verschenen, uitputtend verslag doet.

Ook de fotobiografie van het echtpaar Lunzer documenteert vrij uitvoerig hoe Roth in Amsterdam opereerde: zijn gaan van café naar café, zijn jas steeds als een cape om zich heen geslagen, omdat hij, als iets verder was dan een paar stappen, altijd een taxi nam, constant drinkend, steeds erop uit voorschotten los te krijgen voor nog ongeschreven manuscripten, permanent in geldnood, maar altijd onderhoudend, fascinerend, een relict uit het oude Oostenrijk-Hongarije, hoffelijk, vrouwenhanden kussend, stram. Hoewel hij er verwaarloosd en shabby uitzag behield hij altijd iets van de kaiserlich und königliche officier, die hij nooit geweest was. Roth was in deze jaren een romantische monarchist geworden, die nostalgish terugverlangde naar de veelvolkerenstaat van voor de Eerste Wereldoorlog, waarin hij was opgegroeid. Nog in 1938 reisde hij naar Wenen om de toenmalige kanselier Schuschnigg te vragen plaats te maken voor Otto von Habsburg om zo een Anschluss bij nazi-Duitsland te helpen voorkomen. Het rooms-katholicisme, waartoe hij in deze tijd beweerde te zijn overgegaan, zag hij als een culturele kracht in de strijd tegen de nazi’s.

Dat de nazi’s het grote gevaar vormden voor alles wat in Europa humanistisch, menslievend en tolerant was zag Roth eerder en scherper dan de meeste politieke commentatoren. Al in de jaren twintig waarschuwde hij links en rechts tegen de nazi’s. Nadat deze aan de macht waren gekomen moest geen fatsoenlijk mens meer iets met Duitsland te maken willen hebben, vond hij. Aan zijn rijke vriend Stefan Zweig, die hem vaak hielp en ook Roths superieure talent erkende, schreef hij in november 1933 dan ook een geharnaste brief om Zweig ervan te overtuigen dat hij in het Duitsland van Hitler geen letter meer moest proberen te publiceren. De nazi’s noemde hij in deze brief onder andere stinkende hyena’s, uitbraaksel van de hel, moordenaars, leugenaars, domkoppen, krankzinnigen, woordbrekers, rovers.

Groot schrijver?

De auteurs van de al enige keren genoemde fotobiografie over Joseph Roth, Heinz en Victoria Lunzer, hebben in het Jüdische Museum in Wenen ook een tentoonstelling ingericht, waarin thematisch het leven van Roth wordt gedocumenteerd aan de hand van foto’s, brieven, kranteknipsels en officiële documenten. De nadruk in deze expositie ligt op de minder bekende kanten van Roths leven: zijn achtergrond in Brody, zijn carrière als journalist, zijn joodse wortels, die met veel verrassend fotomateriaal, vaak afkomstig van het Leo Baeck Institute in New York, worden gepresenteerd. De jaren in ballingschap komen vooral tot leven door Roths correspondentie uit die tijd. Een groot aantal brieven van en aan Stefan Zweig vormt in dit segment van de expositie de ruggegraat. Vooral de documenten tonen opnieuw aan dat Joseph Roth zijn leven lang, maar later als alcoholist steeds erger, een onverbeterlijke mythomaan was. Over zijn geboorteplaats, zijn militaire carrière, zijn vaders familie, zijn katholicisme, zijn honoraria vertelde hij verschillende gesprekspartners bij voorkeur uiteenlopende verhalen. Zelfs bij zijn huwelijk gaf hij de naam van zijn tante op als die van zijn moeder.

Was Joseph Roth een groot schrijver, de grootste in Oostenrijk sinds Hugo von Hofmannsthal, zoals Hermann Kesten eens heeft gezegd? Of was hij dat niet, was hij vooral een begaafd beschrijver van wat hij scherp waarnam, zoals Fritz Raddatz jaren geleden eens in Die Zeit heeft geschreven? Wie zijn oordeel uitsluitend baseert op Roths vroegste romans, die hij zelf reportage-romans noemde, en op de teksten die hij aan het eind van zijn leven uit geldgebrek, ondanks harde zelfkritiek, soms afraffelde zou het misschien met Raddatz eens kunnen zijn. Maar hij zou zijn ogen dan wel moeten sluiten voor de meeslepende poëtische kracht, de fonkelende helderheid van het Duits, het ingénue waarnemingsvermogen (in Nederland alleen geëvenaard door Henk Hofland) die Roths grote romans sieren. Wie zijn ogen daar niet voor sluit kan maar tot één conclusie komen: Joseph Roth, de kleine hoffelijke joodse Galicische Oostenrijker die in 1939 in een Parijs armenhospitaal overleed, was een groot Duits schrijver.