schwob_logo

schwob

 
Terug naar boek

Fragment

Menselijke voorwaarden

Junpei Gomikawa

Ze konden eindeloos doorlopen zonder dat ze een stap verder kwamen. Zo ging het altijd als ze samen uitgingen. Ze praatten over van alles en nog wat, maar waar het eigenlijk om begonnen was, vermeden ze angstvallig. Daar bleven ze van af, hoewel ze het allebei het liefst over niets anders wilden hebben. Donzige vlokken sneeuw dwarrelden stilletjes uit de donkere avondlucht. Koud was het niet. Dit soort sneeuw zag je in Mantsjoerije niet vaak. Meestal was hij korrelig als zand en hij stak als de wind hem tegen je huid joeg. Maar nu omhulde hij hen als een zachte deken. Op een hoek bleven ze staan. Er waren weinig mensen op straat. De sneeuw begon zich vast te zetten op de raamkozijnen. Achter de ruiten blonken warme lichtjes. Hier scheidden hun wegen zich. ‘Zal ik dan maar gaan?’ zei Michiko, het tegenovergestelde van wat ze in haar hart voelde. Kaji staarde over haar schouder naar de etalage van de meubelwinkel op de hoek. Michiko volgde zijn blik en zag dat hij naar een wandbord keek dat De kus van Rodin afbeeldde – een naakte man en vrouw, omstrengeld in een innige omhelzing. Kaji wendde zijn ogen af en staarde in de verte. Michiko voelde onmiddellijk aan wat er door hem heen ging. ‘Zo ken ik je niet!’ ‘Hoe niet?’ ‘Je draait om de problemen heen.’ Kaji’s ogen gloeiden in het lamplicht. Hij keek haar aan, en het was alsof haar hart brak. ‘Ik kan je niet volgen. Het mag dan honderd keer oorlog zijn, maar is dat een reden om niet te trouwen als je van elkaar houdt?’ ‘… Ik vind van wel.’ ‘Maar waarom?’ ‘Ik begrijp het zelf ook niet goed.’ Kaji keek weer naar het wandbord. Michiko veegde de sneeuw van de brede schouders van zijn jas en nam zijn kraag zachtjes in haar handen. ‘Wil je me… soms niet?’ ‘Jou? Niet willen?’ Alle begeerte in zijn jonge hart lag in die hartstochtelijke uitbarsting. ‘En ik wil jou! Waarom trouwen we dan niet?’ ‘Hoe vaak moet ik het zeggen voor je me begrijpt?’ ‘Dat weet ik niet… En ik wil het niet meer horen ook!’ Ze schudde haar hoofd zo hevig dat de sneeuw van haar hoofddoek viel. ‘Je weet niet wanneer je wordt opgeroepen. Misschien krijg je morgen je rode papiertje al. Dat zeg je toch altijd? Nou, dat interesseert me niet! Ik ben een gewone vrouw, en ik wil trouwen met de man van wie ik hou. Een andere manier om gelukkig te worden kan ik me niet voorstellen. Als we trouwen en de volgende ochtend komt dat papiertje al, zal ik er nóg geen spijt van hebben. O, ik zal huilen, geloof me maar. Ik zal huilen tot ik denk dat ik doodga. En toch kan ik me geen groter geluk voorstellen!’ Kaji was blij. Hij was trots. En hij wist niet wat hij moest doen. Rood of wit, hij zou een papiertje krijgen, en wel heel binnenkort. Stel je voor dat hij nooit terug zou komen! Die grimmige gedachte verdrong alle andere. Hij kon het niet helpen. Statistisch gezien was die mogelijkheid overweldigend groot. Was het dan niet beter om toe te geven aan zijn begeerte en het geluk te grijpen dat nu binnen zijn bereik leek? Al was het maar tijdelijk en zou het misschien niet langer duren dan tot morgen, Michiko zei dat ze erop was voorbereid. ‘Goed. Dan, eh…’ begon hij op onzekere toon. ‘Dan gaan we nu naar mijn kamer. Of heb je er bezwaar tegen om vannacht te blijven slapen?’ Even sloeg ze haar ogen neer; toen begonnen ze te stralen. ‘Bezwaar? Wat dacht je? Ik ga met je mee!’ En ze was al op weg naar het personeelsverblijf voor vrijgezellen. Kaji bewoog zich echter niet. ‘Het spijt me. Je moet toch maar teruggaan naar je eigen kamer… Het is beter zo.’ Michiko bleef staan en keerde zich met een ruk om. Door de duisternis die tussen hen in lag leek haar gezicht donker en verwrongen. ‘Je wilde het even proberen, hè? Proberen wat eigenlijk niet mag.’ Haar stem beefde, maar werd opeens sterker. ‘Waar ben je bang voor? Dat dit een smet werpt op je staat van dienst als modelemployé? Je bent een lafaard! Held op sokken! Idioot!’ Michiko rende weg, de andere straat in. Kaji keek omhoog. De sneeuw viel bij bakken uit de zwarte hemel. Lafaard? Held op sokken? Daar had ze gelijk in. Maar niet in wat ze had gezegd over zijn staat van dienst. Kaji trilde, zowel van liefdespijn als van woede. Het liefst had hij Michiko de kleren van haar lijf gerukt en zijn lusten op haar botgevierd. Hij wilde zich begraven in haar weelderige lichaam om zich te kunnen koesteren aan de illusie van geluk. Hij wilde de oorlog eventjes vergeten. En zichzelf ook. Want morgen, overmorgen, op een dag zouden ze hem vinden, en dan werd hij weggestuurd – daarheen. Hij keek nog eens naar het wandbord in de etalage. De naakte lichamen van de man en de vrouw omhelsden elkaar extatisch. Waarom zouden zíj dat niet mogen, al was het oorlog? Hij had nu misschien voorgoed de kans verloren om dit ooit met Michiko te kunnen doen. Hij kreunde van onblusbaar verlangen. In de verbeelding van een jonge man neemt het geluk bijna altijd de vorm aan van een jong, wit, naakt vrouwenlichaam. Waarom had hij niet geprobeerd haar in zijn armen tegen zijn borst te knellen? De vrouw wilde het zelf nog wel! * In het ruime afdelingskantoor stonden genoeg bureaus voor vijftig man, maar er waren maar weinig mensen die hun werk echt serieus namen. Op elke onderneming van zulke reusachtige afmetingen is het ongeveer hetzelfde: je klokt op het juiste tijdstip in en uit, en als je in de uren daartussen je tijd een beetje creatief verspilt, zijn je natje en je droogje in elk geval gegarandeerd. En bij een bedrijf gevestigd in een kolonie is deze tendens wel bijzonder sterk. De verwarming werkte goed, dus het was heet binnen. Iedereen had zijn jasje uit en zat met mouwbeschermers om brieven te schrijven op briefpapier van de zaak, ellenlange telefoongesprekken te voeren of gewoon te kletsen. Overal walmde de rook van sigaretten omhoog. De geur veroorzaakte een rare kriebel in je keel. Dat kwam doordat de gerantsoeneerde sigaretten op waren en iedereen het moest doen met goedkope Mantsjoerijse tabak. ‘Ik had nooit gedacht dat de Duitsers het zouden verliezen in Stalingrad,’ zei de aspirant-employé in Kaji’s sectie, een man van middelbare leeftijd, tegen de collega naast hem. ‘Als dit zo doorgaat, hoeven we niet meer op Duitsland te rekenen.’ ‘De vraag is: wat gaan de Russen nu doen?’ Het werd lachend gezegd, maar de vraag drukte openlijk de vrees uit die hen van dag tot dag vervulde. Mantsjoekwo lag niet aan de Stille Oceaan, dus niemand zat bijzonder in over een oorlog met de Verenigde Staten. Het land had echter wel een oneindig lange grens met de Sovjet-Unie. Dus wat gingen de Russen doen? Die vraag was veel en veel dringender. ‘Maak je geen zorgen,’ zei een jonge aspirant-employé aan het bureau tegenover hen. ‘Sinds de Speciale Manoeuvres staat het Kwantungleger pal. Je hoeft het echt niet in je broek te doen.’ Hij had met verheffing van stem gesproken, en nu wierp hij een steelse blik in de richting van Kaji, die bezig was aan een onderzoeksrapport met de titel De invloed van diverse factoren op de productie van gietijzer. ‘Staat korporaal Ōnishi pal, zul je bedoelen,’ zei iemand, en Ōnishi, reservekorporaal bij het Kwantungleger, lachte trots als een pauw. De jonge man zou er de rest van zijn leven vast prat op gaan dat hij zich in Shanxi zo heldhaftig had gedragen. ‘Ja, maar waarom hebben wíj toen niets gedaan?’ mengde de al wat oudere collega vlak naast Kaji zich in het gesprek. ‘Toen de Duitse legers nog in volle opmars waren, hadden wij Siberië binnen moeten vallen. Dan hadden de Russen in de tang gezeten. Dat was makkelijk gelukt. Na de Speciale Manoeuvres was het Kwantungleger daar best toe in staat geweest.’ Hier stokte het gesprek. Iedereen besefte, al was het vaag, dat Japan niet echt bij machte was om een tweefrontenoorlog in het noorden en het zuiden te voeren. Maar ze hadden ook allemaal het gevoel dat Japan vlug zou kunnen winnen als het hiertoe overging. En was dit niet de eenvoudigste manier om de rode dreiging af te wenden? Kantoorwerkers zoals zij konden natuurlijk niet begrijpen wat de eigenlijke bedoeling was van de enorme mobilisatie die in 1941 had plaatsgevonden onder de naam ‘Speciale Kwantunglegermanoeuvres’. Japan had geloofd dat Duitsland de Sovjet-Unie zou verslaan. Je zou zelfs kunnen zeggen dat Japan bang was dat Duitsland te vlug zou winnen. Japan vreesde dat de zegevierende Duitse legers als een orkaan door heel Rusland zouden trekken, alles voor zich uit vegend tot ze de grens met Mantsjoekwo bereikten en dat het dan oog in oog zou staan met die fenomenale oorlogsmachine.