Over: Norman Douglas - Zuidenwind
In den vreemde gloort het licht
Michiel Krielaars (NRC Handelsblad)
De expat is een merkwaardig verschijnsel. Hij laat zich het best omschrijven als iemand die zijn geboortegrond heeft verlaten om in een ver land fortuin te gaan maken en zich aan god noch gebod iets gelegen te laten liggen. Als het hem daar bevalt blijft hij er hangen. Het land van herkomst is dan iets uit een nostalgisch verleden.
Een voordeel van zo’n bestaan ex patria is dat je er met een blanco lei begint, omdat niemand er iets van je af weet. In expatgemeenschappen wemelt het dan ook van de schilderachtige figuren. Schrijvers als F. Springer, Slauerhoff, Hemingway en Graham Greene hebben er dankbaar gebruik van gemaakt.
Een van de eerste expatromans is South Wind van Norman Douglas. Het boek verscheen in 1917 en maakte de schrijver wereldberoemd. Van South Wind, dat zich afspeelt op het gefingeerde mediterrane eiland Nepenthe, is bijna een eeuw later, onder de titel Zuidenwind een knappe Nederlandse vertaling verschenen, die volop recht doet aan de elegante stijl van het origineel.
Norman Douglas (1868-1952) was expat van geboorte. Hij had een Schotse vader en een Oostenrijkse moeder die beiden van adel waren, werd gevormd op familielandgoederen in Oostenrijk en Schotland, op de cricketvelden van zijn public schools en op het gymnasium in Karlsruhe, en trad uiteindelijk toe tot de Britse diplomatieke dienst.
Op zijn post in het Russische Sint Petersburg ging het in 1896 mis, toen hij zijn Russische maîtresse bezwangerde en haar in de steek liet. Hij werd door zijn superieuren met verlof gestuurd, vestigde zich in een voorstadje van Napels en trouwde overhaast met zijn nicht Elizabeth Fitzgibbon, met wie hij twee kinderen kreeg en een boek, Unexpected tales, schreef. Zeven jaar later, in 1903, gingen ze uit elkaar nadat Elizabeth hem bedrogen had.
Douglas ging op het Italiaanse eiland Capri wonen en gaf zich over aan zijn seksuele voorkeur voor jonge jongens. Op bezoek in Londen in veroorzaakte dat in 1916 een nieuw schandaal: hij kuste er een minderjarige jongen, die hem aangaf bij de politie. Douglas maakte rechtsomkeert naar Italië om niet in een Britse cel te belanden. Tot 1937 leefde hij ‘in ballingschap’, zoals hij het noemde, op Capri. Maar toen hij ook in het homofobe Italië van Mussolini in een zedenschandaal verwikkeld raakte, nam hij opnieuw de benen, dit keer naar Zuid-Frankrijk.
De Tweede Wereldoorlog bracht Douglas grotendeels in Engeland door. Maar in 1946 keerde hij terug naar Capri, dat model had gestaan voor Nepenthe. Daar zou hij tot aan zijn dood, zes jaar later, blijven wonen. De moraalridders van de kerk waren er zijn grootste vijanden. Zijn laatste woorden waren dan ook tegen hen gericht: ‘Get these fucking nuns away from me!’ schijnt hij op zijn sterfbed te hebben geroepen.
In zijn laatste jaren was Douglas een armlastig schrijver, wiens boeken weinig werden gelezen. Zijn beste werk dateerde van veertig jaar eerder. Het omvat twee literaire reisverslagen over Zuid-Italië: Siren Land (1911) en het onvolprezen Old Calabria (1915), dat nog altijd de beste gids is voor die woeste, geheimzinnige streek. Beide boeken blinken uit door Douglas’ ironie, humor, elegante beheersing van de Engelse taal en bijzondere manier van vertellen. Je hebt bij hem voortdurend het gevoel dat je op reis bent met een erudiet kenner van de Klassieke Oudheid, die zijn gedachten met je deelt en ook nog eens haarscherp en op geestige manier beschrijft wat hij onderweg meemaakt.
Twee jaar na Old Calabria verscheen South Wind. Het boek verdeelde de critici zeer. Zo vond de Amerikaanse literatuurpaus Edmund Wilson dat Douglas een deel van de plot, voor zover die in het boek bestaat, had ‘geleend’ van Nathaniel Hawthorne’s The Marble Faun. Hij vond er sowieso niets aan. Wilsons goede vriend Vladimir Nabokov was daarentegen een groot bewonderaar van South Wind – de held van zijn roman The Real Life of Sebastian Knight bezit zelfs een exemplaar van het boek.
Zuidenwind is een merkwaardige, maar fascinerende roman. In de eerste plaats omdat de natuur van een mediterraan eiland en de tradities van de autochtone bevolking er prachtig in worden beschreven. Maar nog meer is het een ideeënroman, waarin de in verval verkerende westerse beschaving aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog onder de loep wordt genomen, zoals ook gebeurt in Thomas Manns Der Zauberberg.
Voor Douglas vormde de Griekse oudheid het hoogtepunt van die beschaving. Je kunt dus wel raden wat hij vond van het Europa aan het begin van de 20ste eeuw, dat barstte van de negatieve energie en interne spanningen. Zelf hield hij er een hedonistische levensbeschouwing op na – een mens moest in zijn leven vooral plezier maken en doen wat hij echt belangrijk vond. Dat Britse expats de belangrijkste personages in zijn roman vormen, is daarom niet zo vreemd. Een betere uiting van hedonisme dan het expatleven bestaat er tenslotte niet. Zeker als die vergezeld gaat van een gekmakende sirocco, de ophitsende zuidenwind uit Afrika.
De roman begint met de aankomst op Nepenthe van Thomas Heard, de Anglicaanse bisschop van het Afrikaanse Bampopo. Hij is op terugreis naar Engeland, maar wil op Nepenthe zijn nicht, mevrouw Meadows, opzoeken, die er al jaren woont. Heard is een typische westerse puritein, die zich verbaast over de losse moraal van de expats op het eiland. Maar uiteindelijk, het verhaal speelt zich af in nog geen twee weken, krijgt hij begrip voor die andere levenshouding en nemen zijn opvattingen over wat in het Westen als zonde wordt beschouwd zo’n verrassende wending, dat hij zelfs een moord vergoelijkt, waarvan hij toevallig getuige is.
Dat afkalvende zondebesef is een rode draad in Zuidenwind – bijna alle personages houden zich ermee bezig. Zo zijn er de zelfmoord overwegende dichter Denis, de heidense priester Don Francesco, de vrouwenhandelaar Muhlen, de extravagante aristocraat meneer Keith (in wie je Douglas herkent), de alcoholische juffrouw Wilberforce, de Amerikaanse magnaat Van Koppen, de lokale chroniqueur meneer Eames, de hertogin van San Martino (die in werkelijkheid een Amerikaanse is), de sceptische graaf Caloveglia, de nihilistische Joodse geoloog Edgar Marten, de Nederlandse madame Steynlin en de Russische mysticus Bazjakoelov, een kruising tussen Raspoetin en Lenin, die met zijn sekte van in rode Tolstova-hemden geklede volgelingen de verlossing voorbereidt. In zijn autobiografie Looking back (1933), vertaald in de Privédomeinreeks als Terugblik, bekent Douglas dat al die personages gebaseerd zijn op mensen die hij op Capri heeft ontmoet.
Het expatleven op Nepenthe, dat zijn hoogtepunten bereikt tijdens dinertjes en zuipavondjes in de lokale expatkroeg de Alpha en Omega Club, neemt een dramatische wending als de sirocco aanloeit en het plaatselijk leven ontwricht. De expats maken er gebruik van om hun resterende morele remmingen te laten varen en zich over te geven aan hetzelfde, door hedonistische wetten geregeerde gedrag als dat van de autochtone eilandbewoners. Dat die losbandigheid het eigenlijke doel van hun komst naar het eiland is geweest, ligt voor de hand. Alleen in den vreemde kun je je echt laten gaan en je gedragen alsof de Vesuvius op uitbarsten staat.
Los van het soms wat gedateerde verhaal ontleent Zuidenwind zijn kracht aan de discussies die de personages over de wereld van hun tijd voeren, die in weinig verschilt van de wereld van 2013. Meneer Keith, bisschop Heard en de graaf van Caloveglia nemen daarbij het voortouw. Net als de prins van Salina uit Tomasi de Lampedusa’s De Tijgerkat zien ze de beschaving ten onder gaan aan de rationele en democratische verlangens van de moderne tijd, waarin het volk een stem heeft gekregen. Zo zegt de graaf tegen Denis, als hij hem ervan wil overtuigen dat hij zich moet overgeven aan zijn diepste verlangens: ‘De mens is zijn openheid kwijtgeraakt, zijn zelfverzekerdheid. Wie zich overgeeft, moet overtuigd zijn van zijn eigen kracht. Onze tijdgenoten hebben dat gevoel niet meer. Ze durven niet zichzelf te zijn. Ze vullen gemis aan oprechtheid aan met overvloed aan het alledaagse. Anders dan de helden van Homerus onderdrukken ze hun tranen – ze onderdrukken alles, behalve hun niet te onderdrukken geestelijke winderigheid. Ze wijden uit over onbelangrijke zaken en op de verkeerde momenten – rondgeslingerd in een mallemolen van stompzinnige extremen.’
Het wemelt in Zuidenwind van zulke hoogdravende maatschappijkritiek, die vraagtekens zet bij westerse opvattingen over democratie en gelijkheid. Zo antwoordt Denis de graaf: ‘Op het moment dat iedereen kan lezen en schrijven, is het afgelopen met de goede smaak.’ Zo’n zin is een pleidooi voor een terugkeer naar een elitaire standensamenleving, waarin esthetica de boventoon voert en het naar platheid en geweld neigende volk zijn mond moet houden.
Ook idealisten krijgen er van langs. Zo zegt de graaf over het socialisme: ‘Het is zo’n eerbiedwaardige blunder: denken dat je door een wijziging in regeringsvorm het hart van de mens kunt veranderen. […] Als mensen ophouden met nadenken, worden ze idealist.’ Op zijn beurt zegt bisschop Heard dat de democratie vooruitgang in de plaats heeft gezet van beschaving. Heard vreest de komst van het moderne, dat hij verpersoonlijkt zien in de goddeloze Jood Edgar Marten, die met al dat puriteinse geleuter over goed en kwaad weinig opheeft.
En dan is er nog meneer Keith, die in een gesprek met Heard uitroept: ‘De hele mensheid is overgeleverd aan een handvol neuroten. Neuroten met stopwoordjes. Stopwoordjes als plicht, naastenliefde, reinheid, nuchterheid. […] We zijn rijp voor een nieuwe messias, net als de Russen.’
Door zulke uitspraken is Zuidenwind een boek dat je tot denken aanzet, omdat het de wereld, zowel die van 1913 als die van 2013, ter discussie stelt op een moment dat vanzelfsprekende waarden door de harde werkelijkheid van het populisme onderuit worden gehaald. De enige tegenvaller is dat de door Douglas gekritiseerde platheid al begon met het verdwijnen van de Oude Grieken. Wat dat betreft verschilt de huidige wereld weinig van die van toen.