schwob_logo

schwob

 
Terug naar boek

Fragment

Naakt onder wolven

Bruno Apitz

De bomen op de top van de Ettersberg dropen van het vocht en grepen roerloos in de stilte die de berg omhulde en afzonderde van het land eromheen. Bladeren, uitgeloogd en verteerd door de winter, rotten natglanzend op de grond. Hier werd het maar aarzelend lente. Borden tussen de bomen leken hem tegen te houden.

‘KOMMANDANTURBEREICH DES KONZENTRATIONSLAGERS BUCHENWALD, ACHTUNG, LEBENSGEFAHR! Wie verder gaat wordt zonder waarschuwing neergeschoten.’ Daaronder een doodskop en twee gekruiste botten ter ondertekening.

De eeuwige motregen plakte ook aan de jassen van de vijftig SS’ers die op deze late namiddag in maart 1945 op het betonnen platform stonden dat door een afdak tegen de regen beschut was. Dit platform, Bahnhof Buchenwald, was het eindpunt van de spoorbaan die van Weimar naar de top van de berg voerde. Het kamp lag vlakbij.

Op de grote, naar het noorden aflopende appèlplaats stonden de gevangenen aangetreden voor het avondappèl. Blok naast blok, Duitsers, Russen, Polen, Fransen, Joden, Nederlanders, Oostenrijkers, Tsjechen, Bijbelgeleerden, criminelen… een onafzienbare massa, bijeen gecommandeerd tot een met exacte precisie in het gelid staand reusachtig vierkant.

Vandaag werd er onder de aangetreden gevangenen heimelijk gefluisterd. Iemand had het bericht het kamp mee in genomen dat de Amerikanen bij Remagen de Rijn overgestoken waren…

‘Heb je het al gehoord?’ had Runki, de blokoudste, aan Herbert Bochow gevraagd die naast hem in het eerste gelid van blok 38 stond. Bochow knikte. ‘Ze zeggen dat ze een bruggenhoofd hebben gevormd.’

Schüpp, die achter hen in het tweede gelid stond, mengde zich in het gefluister: ‘Remagen? – Nog een heel eind.’ Hij kreeg geen antwoord. In gedachten verzonken stond hij met zijn ogen tegen Bochows nek te knipperen. Op het altijd trouwhartig-verbaasde gezicht van kampelektricien Schüpp met zijn ronde mond en bolle ogen achter een ronde, zwartgerande bril stond de opwinding over het nieuws te lezen. Ook andere gevangenen in het blok fluisterden onderling en Runki brak het gesmoes af met een sissend ‘pas op’. De Blockführer, SS’ers met de laagste rang, kwamen van boven aangelopen om zich op te stellen bij het blok dat onder hun bevel stond. Het gefluister stierf weg en de opwinding verschool zich achter starre gezichten. Remagen!

Dat was inderdaad nog een heel eind bij Thüringen vandaan. Maar toch. Het front in het westen was in beweging geraakt door het beslissende winteroffensief van het Rode Leger, dat dwars door Polen heen Duitsland was binnengedrongen.

Op de gezichten van de gevangenen was niets zichtbaar van de diepe indruk die het nieuws op hen maakte. Zwijgend stonden ze in kaarsrechte rijen en heimelijk volgden hun blikken de Blockführer die langs de blokken liepen om de gevangenen te tellen. Onverstoorbaar als altijd. Boven bij de poort overhandigde Krämer, de kampoudste, de lijst met het complete kampbestand aan de Rapportführer en stelde zich conform voorschrift separaat op voor het reusachtige vierkant. Ook zijn gezicht stond ondoorgrondelijk, hoewel hij door dezelfde gedachten werd bevangen als de tienduizenden achter hem.

Alle afzonderlijke Blockführer hadden allang aan Rapportführer Reineboth gerapporteerd en zich losjes bij de poort opgesteld. Toch duurde het nog een uur voor de aantallen klopten. Eindelijk liep Reineboth naar de opgestelde microfoon. ‘Op de plaats – stil!’ Het reusachtige vierkant verstarde. ‘Muts – af!’

Met een ruk trokken de gevangenen de smerige mutsen van hun hoofd. Bij de smeedijzeren poort liet plaatsvervangend kampcommandant Kluttig zich door Reineboth verslag uitbrengen. Nonchalant hief hij zijn rechterarm. Dat ging al jaren zo.

Nog altijd maalde het nieuws door Schüpps hoofd. Hij kon het niet laten, uit zijn mondhoeken perste hij tegen Bochows nek: ‘Die daarboven zullen wel gauw hun broek vol hebben…’

Bochow verborg zijn glimlach in de plooien van zijn onbewogen gezicht. Reineboth liep opnieuw naar de microfoon. ‘Muts – op!’

Eén zwaai! De smerige hoofddeksels vlogen terug op de hoofden, waar ze bleven liggen zoals het uitkwam, scheef naar voren, naar achteren, opzij – de gevangenen leken wel een stel feestgangers. Omdat militaire precisie hier in iets lachwekkends ontaardde, had Reinebolt er een gewoonte van gemaakt om in de microfoon te roepen: ‘Her – stel!’

Tienduizenden frunnikten aan hun muts. ‘Stop!’

Met één klap sloegen de handen tegen de naad van de broek. Nu moesten de mutsen goed zitten. Nu stond het vierkant stevig. Tegenover het kamp deed de SS net of er geen oorlog bestond. Dag in dag uit leek het hier alsof de tijd stilstond. Maar onder het automatisch verstrijken van de dagen stroomde de vloed. Het was nog maar een paar dagen geleden dat Kolberg en Graudenz ‘… in een heldhaftige strijd voor de overmacht van de vijand bezweken…’ Het Rode Leger!

‘Bij Remagen over de Rijn…’ De geallieerden! De tang werd dichtgeknepen! Reineboth had nog iets te melden. ‘De gevangenen van het kledingmagazijn naar het kledingmagazijn. De blokkappers naar de badruimte!’

Voor het kamp was dit bevel niets nieuws. Er kwam alleen maar, zoals zo vaak de laatste maanden, een nieuw transport binnen. In het oosten waren de concentratiekampen ontruimd. Auschwitz, Lublin…

Hoewel Buchenwald al barstensvol zat, moest het opnemen zoveel het kon. Het aantal nieuwelingen dat bijna dagelijks binnenkwam steeg als kwik in een koortsthermometer. Waar moesten die mensen heen? Om de nieuwe mensenmassa onder te brengen moesten op een afgelegen stuk binnen het kampterrein noodbarakken worden ingericht. Met duizenden tegelijk werden de gevangenen voormalige paardenstallen binnengedreven. Een dubbele rij prikkeldraad rond de stallen, en voortaan heette wat hier ontstaan was het ‘Kleine Kamp’.

Een kamp binnen het kamp, geïsoleerd en met eigen levenswetten. Hier huisden mensen uit alle landen van Europa, van wie niemand wist waar ze ooit hadden gewoond, met gedachten die niemand kon raden en die een taal spraken die niemand verstond. Mensen zonder naam en gezicht. Over het ‘Kleine Kamp’ had de SS geen enkel overzicht meer.

Van degenen die uit de andere kampen kwamen, was de helft onderweg al bezweken of door de begeleiders van de SS neergeknald. De lijken bleven gewoon op straat achter. De transportlijsten klopten niet langer, de nummers van de gevangenen raakten door elkaar. Welk nummer leefde nog, welk was dood? Wie kende nog naam en afkomst van deze mensen?

‘Ingerukt!’ Reineboth schakelde de microfoon uit. Het reusachtige vierkant kwam tot leven. De blokoudsten gaven commando’s. Blok na blok marcheerde af. De reusachtige mensenformatie vervloeide en stroomde van de appèlplaats naar de barakken. Boven verdwenen de Blockführer door de poort.