Over: Hans Fallada - Wat nu, kleine man?
Een leven als een roman
Willem van Zadelhoff
Met Wat nu, kleine man? (1932) verwierf Hans Fallada wereldroem. Het boek werd in tientallen talen vertaald, vier keer verfilmd en er werden talloze bewerkingen voor het toneel van gemaakt. Morrissey, voormalig frontman van The Smiths, noemde een van de liedjes op zijn eerste soloalbum naar de roman: ‘Little man, what now?’
Hans Fallada, die in 1893 als Rudolf Ditzen in Greifswald bij de Oostzee werd geboren, ontleende zijn pseudoniem aan twee sprookjes van de gebroeders Grimm: ‘Hans im Glück’ en ‘Die Gänsemagd’. In het laatste verhaal komt een paard voor dat ‘Falada’ (met één ‘l’) heet en dat zelfs na zijn dood de waarheid blijft spreken.
Fallada’s leven leest als een roman. Geboren als zoon van een hoge rechter lijkt hij voorbestemd voor een carrière binnen de rechterlijke macht. Op school is hij niet gelukkig. Hij heeft problemen met zijn leeftijdsgenoten en er zijn onbeantwoorde verliefdheden op meisjes. Als hij zeventien is, besluit hij samen met een vriend zelfmoord te plegen. Om hun ouders niet in diskrediet te brengen, zullen ze doen voorkomen alsof het een duel betreft. Rudolfs schot is raak en zijn vriend sterft. Hijzelf is niet geraakt en probeert zichzelf alsnog dodelijk te verwonden door zich in de borst te schieten. Levensgevaarlijk gewond wordt hij gevonden. Hij wordt van moord beschuldigd, maar door tussenkomst van zijn vader belandt hij in een psychiatrische inrichting en niet in de gevangenis.
Als in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbreekt, meldt Fallada zich aan voor militaire dienst. Hij wordt afgekeurd en zal de oorlog grotendeels in psychiatrische klinieken doorbrengen waar hij probeert te genezen van zijn morfine- en alcoholverslaving. In de jaren twintig komt hij aan de kost als rentmeester. Om zijn verslavingen te financieren, maakt hij zich schuldig aan vermogensdelicten. Tot twee keer toe wordt hij veroordeeld tot een gevangenisstraf. Inmiddels heeft hij een paar romans gepubliceerd die weinig succesvol zijn. In 1928 leert hij Anna ‘Suse’ Issel kennen. Een jaar later trouwen ze. Zij zal model staan voor de romanfiguur Lämmchen (lammetje) die in de Nederlandse vertaling vreemd genoeg als ‘Engeltje’ door het leven gaat. In 1931 publiceert hij Bauern, Bonzen und Bomben. Deze roman betekent zijn doorbraak. Een jaar later volgt Kleiner Mann – was nun? Zoals gezegd een wereldwijd succes.
Inmiddels zijn de nazi’s aan de macht gekomen. Zijn roman Wer einmal aus dem Blechnapf frißt, waarin hij zijn ervaringen in de gevangenis beschrijft, komt nog wel door de censuur aangezien het kritiek op het gevangeniswezen in de Republiek van Weimar betreft. Vanaf dat moment oefent Fallada zich in onzichtbaar zijn. Hij trekt zich terug op het platteland en in de boeken die hij vanaf dan publiceert, probeert hij vooral geen aanstoot te geven. Toch blijft Wat nu, kleine man? tijdens de nazitijd gewoon leverbaar. Fallada heeft er wel het een en ander aan veranderd. De SA-man die met zijn kompanen regelmatig slaags raakt met politieke tegenstanders is in de genazificeerde versie bijvoorbeeld plotseling een knokgrage voetballer geworden.
Fallada was geen held. Hij omschreef zichzelf in de eerste plaats als een overlever. En die karaktertrek zien we ook bij veel van zijn romanpersonages terug. Kijk maar naar Enno Kluge in Alleen in Berlijn of naar Jachmann in Wat nu, kleine man?. Je zou bijna geneigd zijn deze personages als verkapte zelfportretten van de auteur te zien.
In 1944 loopt zijn huwelijk met Suse op de klippen. Tijdens een echtelijke ruzie gaat zijn pistool af en hij wordt beschuldigd van poging tot moord. Fallada wordt niet toerekeningsvatbaar verklaard en verdwijnt voor enkele maanden in een psychiatrische inrichting. Tijdens zijn verblijf daar ontstaat zijn roman Der Trinker. Kort na zijn ontslag trouwt hij met de dertig jaar jongere oorlogsweduwe Ursula Losch die eveneens met drugsproblemen kampt.
Door overmatig alcohol- en morfinegebruik is zijn lichamelijke toestand zorgwekkend. In 1946 belandt hij in de Berlijnse Charité. Hoewel ernstig verzwakt, schrijft hij daar in nauwelijks een maand tijd Alleen in Berlijn. De publicatie van deze roman zal hij niet meer meemaken. Nog geen drie maanden later op 5 februari 1947 overlijdt hij aan hartfalen.
Deze laatste roman luidde wereldwijd de afgelopen jaren een ware Fallada revival in. In de Angelsaksische wereld prijkte het boek maandenlang in de boekentoptien. Ook in ons taalgebied werd het zeer enthousiast ontvangen.
Vorig jaar werd in de kelders van Aufbau Verlag het oorspronkelijke typoscript van de roman gevonden. In de originele uitgave bleek nogal drastisch te zijn gecensureerd. Erotische passages waren afgezwakt en een hoofdstuk over het naziverleden van personage Anna Quangel was geschrapt. Inmiddels is de ongecensureerde uitgave in Duitsland verkrijgbaar. Een vertaling hiervan verschijnt eind november bij uitgeverij Cossee.
De vermorzelende werking van een economische crisis
Het verhaal van Kleine man, wat nu?: Johannes Pinneberg en zijn verloofde Emma ‘Engeltje’ Mörschel proberen hun hoofd boven water te houden tijdens de late jaren twintig van de vorige eeuw. De Republiek van Weimar loopt op zijn laatste benen. De grote economische crisis heeft Duitsland in zijn greep.
De roman begint met een scene die de rest van het boek bepaalt: Pinneberg en ‘Engeltje’ brengen een bezoek aan de beroemde vrouwenarts dokter Sesam. Het jonge paar wil voorgelicht worden over doeltreffende anticonceptie want ze kunnen nog geen kinderen gebruiken omdat het financieel niet goed uitkomt. ‘Een beetje te laat, meneer Pinneberg’, zegt de arts nadat hij Emma onderzocht heeft, ‘Het is al gebeurd. Begin van de tweede maand, denk ik.’
Ze trouwen, huren een appartement in een buitenwijk van het provinciestadje Ducherow waar Pinneberg als kantoorbediende bij een handelaar in aardappelen en meststoffen werkt en proberen rond te komen van zijn schamele loon. Dan slaat voor de eerste keer het noodlot toe. Omdat hij niet ingaat op de avances van de dochter van zijn baas en daarnaast ook nog eens weigert over te werken in het weekeinde, wordt hij ontslagen. Zijn pogingen om ander werk in Ducherow te vinden worden niet beloond.
Redding komt er uit onverwachte hoek. Pinnebergs moeder, met wie hij al sinds zijn jeugd een getroebleerde verhouding heeft, schrijft aan Engeltje dat ze zo snel mogelijk naar Berlijn moeten komen: ‘Wat een onzin dat hij nu in mestartikelen doet. Heb ik hem daarvoor zo’n goede opleiding laten volgen? Hij moet maar meteen hiernaartoe komen en op 1 oktober in het warenhuis van Mandel beginnen. Ik heb hem een baantje bezorgd.’
Als Pinneberg met zijn zwangere vrouw in Berlijn arriveren, blijkt moeder Pinneberg meer te hebben beloofd dan ze waar kan maken. Dat van die baan is ze al weer vergeten. Pinneberg moet het maar met haar vriend Jachmann bespreken. Dankzij deze raadselachtige man – wiens leven zich voortdurend afspeelt op de grens van de illegaliteit – komt Pinneberg uiteindelijk aan een baan als verkoper bij warenhuis Mandel.
Leek het er in Ducherow nog op dat Pinneberg enigszins greep op zijn leven had, in de metropool Berlijn worden hij en Engeltje al snel meegesleurd door de maatschappelijke ontwikkelingen. Ook bij Mandel wordt hij ontslagen. Inmiddels is hun kind, dat consequent door hen ‘het Wurm’ wordt genoemd, geboren. Van Pinnebergs moeder hoeven ze geen steun te verwachten. Zij dacht dat hun komst naar Berlijn vooral haar financieel gewin zou opleveren. Nu het tegendeel bewezen is, trekt zij haar handen van haar zoon en zijn jonge gezin af. Alleen de mysterieuze Jachmann biedt op gezette tijden hulp.
Uiteindelijk trekken de Pinnebergs zich terug op het platteland in de omgeving van Berlijn. Daar hebben ze van Heilbutt, een oud-collega bij Mandel, die ook ontslagen is en inmiddels zijn brood verdient met het verkopen van pornografische afbeeldingen, de beschikking gekregen over een gammel tuinhuis. Engeltje verdient wat geld bij met naaiwerk terwijl Pinneberg als huisman zijn dagen slijt.
In een van de laatste hoofdstukken reist Pinneberg naar Berlijn om het geld van de werkelozenondersteuning te halen. Engeltje vraagt hem daar bananen en echte boter te kopen. Nadat hij een paar oude schulden heeft afgelost, blijkt dat het al te laat is om zijn boodschappen te doen. Deze schijnbaar terloopse gebeurtenis zorgt voor een huiveringwekkende slotscène. Terwijl het verkeer aan alle kanten aan hem voorbijraast, mensen hem opzij duwen – zelfs de hoeren besteden geen aandacht aan hem – wordt hij zich sterker dan ooit bewust van zijn nietigheid. Hij is nog minder dan een kleine man, hij is niemand meer, zelfs geen mens. ‘… ze hebben me van het trottoir geduwd… ze hebben me weggejaagd… hoe kan ik de mensen nu nog in de ogen kijken’, zegt hij als hij na een lange nachtelijke zwerftocht weer bij Engeltje en ‘het wurm’ is.
‘Maar je kunt mij toch in de ogen kijken, jongen!’, zegt ze, ‘Altijd! Altijd! Je bent toch bij mij, we horen toch bij elkaar…’ en even verder: ‘Het is hun oude geluk, het is hun oude liefde. Hoger en hoger, van de bevlekte aarde naar de sterren.’
Een fatsoenlijk mens te blijven
Het slot van Wat nu, kleine man? is heel wat hoopvoller dan het slot van Alleen in Berlijn. In die laatste roman sterven de beide protagonisten na een lange lijdensweg in de gevangenissen van het naziregime. Inmiddels waren er toen veertien jaar verstreken en had Tweede Wereldoorlog in bijna ieder zijn leven zijn sporen achtergelaten.
Toch, als je de twee romans naast elkaar legt, valt op dat het steeds gaat om in hoeverre het mogelijk is fatsoenlijk te blijven. De Quangels uit Alleen in Berlijn moesten hun pogingen met de dood bekopen. Zover is het nog niet in Wat nu, kleine man? Daar glinstert nog wat hoop aan de horizon. Noem het liefde. Toch blijkt ook daar al fatsoenlijk blijven een bijna onmenselijke prestatie is.
Fallada gebruikt een documentaire, filmische stijl. Hierdoor wordt hij wel gerekend tot het modernisme in de literatuur. Hij laat zien zonder te oordelen. De sjoemelaars worden met evenveel liefde beschreven als de ‘helden’. Daarin lijkt hij op de Russische verhalen- en toneelschrijver Anton Tsjechov. Toch zijn er momenten geweest dat zijn werk eerder als lectuur dan als literatuur werd gezien. ‘Aan Thomas Mann werden in onze literatuurgeschiedenis twintig pagina’s gewijd, aan Hans Fallada tien regels’, vertelde een Duitse vrouw mij die in de jaren vijftig en zestig naar school ging. ‘Maar’, vervolgde ze, ‘bij iedereen thuis stonden de boeken van Fallada in de kast.’ Wat lange tijd in zijn nadeel werkte, lijkt nu een belangrijke oorzaak van zijn revival te zijn: zijn stijl is meeslepend. En dan, niet onbelangrijk: zijn thematiek blijkt universeel te zijn. Fallada behoort tot de waarlijk groten in de wereldliteratuur. En dat had eerdergenoemde Thomas Mann ook al begrepen: ‘Pijnlijk realistisch en waar… Ik heb lang niet meer zo’n meeslepend boek gelezen als Wat nu, kleine man?’
Uitgeverij Cossee heeft er voor gekozen de bestaande vertaling van Nico Rost uit 1932 als uitgangspunt te gebruiken. Vertaalster Anne Folkertsma heeft deze drastisch herzien en opgefrist. Uit haar nawoord blijkt dat Rost, die Fallada nog gekend heeft, meerdere passages over ideologisch gemotiveerd naturisme en ook over antisemitisme geschrapt had. In de nieuwe uitgave zijn deze weer toegevoegd.
En nu maar hopen dat uitgeverij Cossee de moed heeft – want het vergt tegenwoordig moed om Duitse literatuur uit te geven – nu ook de rest van Fallada’s oeuvre voor het Nederlandstalige publiek te ontsluiten.