Fragment
Mrs Bridge
Evan S. Connell
1 Liefde en huwelijk
Haar voornaam was India – ze kon er nooit aan wennen. Ze had het idee dat haar ouders een ander voor ogen hadden gehad toen ze haar haar naam gaven. Of hadden ze gehoopt op een heel ander soort dochter? Als kind stond ze vaak op het punt het te vragen, maar de tijd verstreek zonder dat ze ertoe kwam.
Terwijl ze opgroeide kwam af en toe de gedachte bij haar op dat ze zich zonder echtgenoot prima zou kunnen redden, en tot verdriet van haar vader en moeder bleef die gedachte nog jaren overheersen nadat ze haar opleiding had voltooid. Maar toen was er opeens die zomeravond en een jonge advocaat genaamd Walter Bridge: heel lang en imposant, met rood haar en een verbeten intelligent gezicht en tamelijk kromme schouders zodat de voorkant van zijn jas zelfs als hij rechtop stond lager hing dan de achterkant. Ze kende hem al verscheidene jaren zonder dat hij haar om wat voor reden ook was opgevallen, maar op die zomeravond, op de veranda bij haar ouders thuis, speelde ze met een takje munt en nam hem aandachtig op terwijl ze deed alsof ze naar hem luisterde. Hij vertelde haar dat hij van plan was rijk en succesvol te worden, en dat hij ooit met zijn vrouw – ‘als ik uiteindelijk besluit te trouwen’ zei hij, want hij was nog niet zo ver dat hij zich kon binden – ooit met zijn vrouw een rondreis door Europa zou maken. Hij praatte over Ruskin en over Robert Ingersoll, en hij las later die avond op de veranda enkele regels voor uit de Rubaiyat terwijl haar ouders aanstalten maakten om naar bed te gaan en de cicaden overal rondom in de iepen zongen.
Een paar maanden na de dood van haar vader trouwde ze met Walter Bridge en verhuisde met hem naar Kansas City, waar hij besloten had zijn praktijk te vestigen.
Alles leek prima. De dagen, de weken en de maanden verstreken sneller dan in haar jeugd, en mevrouw Bridge voelde geen angst, behalve op bepaalde momenten midden in de nacht, als zij en haar kersverse echtgenoot soezend elkaar ter geruststelling omklemd hielden in afwachting van de dageraad, de dag, en weer een nacht waarin ze zich misschien onsterfelijk zouden maken, en zij opeens klaarwakker was. Die momenten in de armen van haar man lag ze naar het plafond of naar zijn door de slaap van hun kracht beroofde gelaatstrekken te kijken, met een bevreesd gezicht, alsof ze een of ander voorteken zag of hoorde van de geweldige jaren die voor hen lagen.
Ze wist niet precies wat ze van het leven verlangde, of wat ze ervan kon verwachten, omdat ze er zo weinig van had gezien, maar ze was ervan overtuigd dat haar verlangens en verwachtingen op een of andere manier – omdat zij dat nu eenmaal wilde – met elkaar samenvielen.
Nadat ze getrouwd waren werd ze een tijdje dermate begeerd dat het niet onaangenaam was als hij in slaap viel. Weldra echter begon hij hele nachten te slapen, en toen werd ze vaker wakker en lag dan in de duisternis te staren, piekerend over hoe mannen waren, twijfelend aan de toekomst, tot ze op het laatst een keer ‘s nachts haar man wakker schudde en over haar begeerte begon. Minzaam legde hij een van zijn lange witte armen om haar middel; ze wendde zich naar hem toe, blij, vol verwachting, onbevreesd. Maar er gebeurde verder niets, en binnen enkele minuten was hij weer in slaap gevallen.
Dat was de nacht dat mevrouw Bridge tot de slotsom kwam dat het huwelijk misschien een billijke zaak was, maar de liefde op zich niet.
2 Kinderen
Hun eerste kind, een meisje, opvallend donker, dat zelden huilde en vaak niets anders leek te willen dan met rust gelaten te worden, werd geboren toen ze iets meer dan drie jaar getrouwd waren. Ze noemden haar Ruth. De eerste samenhangende woorden van mevrouw Bridge na de bevalling waren: ‘Is ze normaal?’
Twee jaar later – mevrouw Bridge was toen eenendertig - kwam Carolyn, ongeveer een maand te vroeg, alsof ze prima in staat was voor zichzelf te zorgen, en kreeg de bijnaam ‘Corky’. Ze was mollig en blond, met de blauwe ogen van haar moeder, uitbundiger dan Ruth, en veeleisender.
En twee jaar na Carolyn werd er een nors jongetje geboren, mager en met het rode haar van zijn vader, en ze noemden hem Douglas. Ze hadden niet meer dan twee kinderen gewild, maar omdat de eerste twee meisjes waren hadden ze besloten nog één poging te wagen. Maar als de derde ook weer een meisje geweest was, hadden ze het daarbij gelaten; het zou onverstandig geweest zijn door te gaan met iets wat andere mensen al gauw vermakelijk zouden vinden.
3 Eerste lessen
Ze voedde haar kinderen min of meer op zoals ze zelf opgevoed was, en ze hoopte dat andere mensen het uitsluitend over ze zouden hebben vanwege hun goede manieren, hun prettige karakter en hun properheid, want voor haar waren dat de allerbelangrijkste deugden.
Bij Ruth en later bij Carolyn voelde ze zich, omdat het meisjes waren, het zekerst in haar leidende rol; maar bij de jongen moest ze soms haar toevlucht nemen tot gissen en hopen, en later bleek – niet alleen bij Douglas maar ook bij zijn zusjes – dat de dingen die zij altijd benadrukte totaal niet overeenkwamen met wat zij zich herinnerden naarmate ze ouder werden.
Wat Ruth het meest levendig bijstond van haar kindertijd was een voorval dat mevrouw Bridge een uur nadat het gebeurde al bijna was vergeten. Op een middag in de zomer was het hele gezin, behalve meneer Bridge die aan het werk was, naar het buurtzwembad gegaan; Douglas lag op een rubber zeiltje in de schaduw van een parasol te kirren en met zijn magere kromme beentjes te trappelen, en Carolyn was aan het poedelen in het pierenbad. Het was een uitzonderlijk warme dag. Ruth trok haar badpak uit en begon over het terras rond te lopen. Dat herinnerde ze zich later amper nog, maar ze vergat nooit wat er vervolgens gebeurde. Mevrouw Bridge ontdekte plotseling dat Ruth bloot was, pakte het badpak en rende achter haar aan. Ruth begon te hollen, en omdat ze nat en glibberig was ontworstelde ze zich aan de handen die van alle kanten naar haar grepen. Voor haar was het een nieuw spelletje. Toen zag ze de uitdrukking op het gezicht van haar moeder. Ruth raakte in verwarring en werd bang, en toen haar moeder haar uiteindelijk te pakken had, was ze hysterisch aan het gillen.
4 Marmelade
Haar man was even schrander als energiek, en omdat hij zijn gezin zo veel wilde geven ging hij heel vroeg in de ochtend naar kantoor als de meeste andere mannen nog lagen te slapen en vaak bleef hij daar tot laat in de avond werken. Hij werkte de hele zaterdag en een deel van de zondag, en feestdagen waren alleen maar hinderlijk. Al gauw wist iedereen dat je Walter Bridge moest vragen als je een advocaat zocht.
Het gezin zag hem heel weinig. Het was niet ongebruikelijk dat er een hele week voorbijging zonder dat hij ook maar één van de kinderen zag. Zondagsmorgens zat hij soms te ontbijten als ze beneden kwamen; hij begroette ze vriendelijk en ze reageerden eerbiedig, en een beetje treurig omdat ze hem misten. Hij voelde dat aan en verdubbelde zijn inspanningen op kantoor om ze alles te kunnen geven wat ze maar wilden.
Zodoende konden ze verscheidene jaren eerder dan verwacht een groot huis vlak bij Ward Parkway betrekken, en omdat het huis zo groot was namen ze een jong zwart meisje genaamd Harriet in dienst om te koken en schoon te maken.
Op een ochtend aan het ontbijt zei Carolyn nukkig: ‘Ik kan geen sinaasappelmarmelade meer zien!’
Mevrouw Bridge, die een ei voor haar aan het prakken was, antwoordde geduldig: ‘Nou, Corky, bedenk maar dat er een ontzettend veel meisjes op de wereld zijn die helemaal geen marmelade hebben.’
5 Kerstmand
Dat er mensen waren die marmelade hadden en mensen die dat niet hadden, was een omstandigheid die Carolyn aansprak. Ze verheugde zich op Kerstmis, rond welke tijd de krant een lijst van de honderd meest noodlijdende gezinnen van Kansas City publiceerde. Elk jaar koos mevrouw Bridge een gezin uit en bezorgde dat dan een fijne feestdag, en Carolyn was opeens duidelijk geïnteresseerd in deze jaarlijkse onderneming. Alle noodlijdende gezinnen werden in de krant beschreven – hoeveel kinderen, hoe oud, wat ze vooral nodig hadden enzovoort – en Carolyn hielp haar moeder een gezin uit te kiezen. Ruth en Douglas toonden weinig interesse.
Ze vulden een mand, of ook wel twee, met etenswaren in blik, soms wat kleren, en wat het arme gezin verder allicht goed kon gebruiken – een gerookte ham, een zak meel, een zak zout – en boven in de mand kwamen dan zuurstokken en een papieren engel of een Kerstman, en de randen werden versierd met rood en groen crêpepapier. En op de dag voor Kerstmis bezorgden mevrouw Bridge en de kinderen de mand op het door de krant opgegeven adres.
Tijdens de voorbereidingen vroeg mevrouw Bridge de kinderen soms of ze zich het gezin nog herinnerden dat ze vorig jaar hadden uitgekozen. Ruth, als oudste, meestal nog wel, maar Carolyn was altijd degene die de tekenen van armoe het scherpst wist te beschrijven.
Douglas, misschien omdat hij nog zo klein was – althans zo redeneerde mevrouw Bridge – vond die uitstapjes niet leuk. Altijd als hij ze tegen Kerstmis de mand zag vullen en versieren, werd hij onrustig en opstandig; ze wist niet waarom, en kreeg de reden ook niet uit hem. Hij wilde niet mee, zoveel was duidelijk, maar ze wilde dat hij besefte hoe goed hij het getroffen had en niet opgroeide met het idee dat hij beter was dan anderen, en dus stond ze erop dat hij meeging naar het arme gezin; hij zat dan achter in de Reo met zijn ene arm boven op de kerstmand, en zei helemaal niets vanaf het moment dat ze op weg gingen tot ze weer thuis waren. Maar net als Ruth vergat hij het niet. De reden dat hij het vreselijk vond mee te gaan was de volgende. Hij herinnerde zich nog het allereerste bezoek. Hij was pas drie toen hij voor het eerst met zijn zusjes deelnam aan de jaarlijkse expeditie naar Kansas City-Noord – was het naar Strawberry Hill geweest, waar hij boven op de heuvel had verwacht een schaal aardbeien te zien? – hoe dan ook, hij wist nog dat hij achter in de Reo zat toen het portier openging en een man zich naar binnen boog en de mand wegnam. En toen, terwijl het portier nog open stond en er sneeuwvlokken op zijn knieën vielen, boog iemand anders zich naar binnen – hij wist niet meer of het een man was of een vrouw – en bevoelde kort, voorzichtig het kussen van de Reo.
Hoewel het nog vele jaren zou duren eer Douglas begreep waarom iemand het kussen had willen bevoelen, en waarom de herinnering daaraan zo hardnekkig was, werd hij sindsdien elk jaar tegen Kerstmis onrustig en opstandig als hij zag dat de mand werd gevuld en versierd.
6 Verplaatste paspop
Op een winterochtend niet lang na een van die uitstapjes trof mevrouw Bridge Douglas aan in de naaikamer; hij stond stilletjes met zijn handen op zijn rug en zijn hoofd ietsje schuin naar opzij. Verzonken in gepeins oogde hij zo volwassen dat ze een glimlach niet kon onderdrukken. Toen zag ze dat zijn ogen gericht waren op haar persoonlijke paspop. Al tijden stond de paspop daar bij de naaimachine en ze was ervan uitgegaan dat geen van de gezinsleden er enige aandacht aan besteedde, maar na die dag stond de paspop – tenzij ze hem gebruikte als ze een jurk voor zichzelf maakte – achter een op zijn kant gezette hutkoffer op zolder.
7 Alice Jones
Die zomer begon Carolyn te spelen met Alice Jones, de dochter van de zwarte tuinman die voor de buren werkte. Elke zaterdagmorgen kwam hij aangelopen van de kant van de tramlijn terwijl zijn dochter Alice om hem heen sprong en huppelde. Zodra het huis van de familie Bridge in zicht kwam holde ze voor hem uit met zwierende vlechten. Binnen een paar tellen stond ze bij de achterdeur en drukte met twee handen op de bel. Vaak was mevrouw Bridge in de keuken bezig zilver te poetsen of de maaltijden voor het weekeinde voor te bereiden terwijl Harriet elders in huis het zwaardere schoonmaakwerk deed, dus meestal deed mevrouw Bridge open.
Alice Jones was altijd buiten adem van het hollen en haar ogen schitterden vol verwachting terwijl ze vroeg of Corky buiten mocht komen spelen.
‘Nou, dat mag wel,’ zei mevrouw Bridge met een glimlach. ‘Als jullie twee je maar gedragen.’ Tegen die tijd kwam de tuinman de oprijlaan van de buren op lopen en zei ze door de hordeur: ‘Goedemorgen, Jones.’
‘Goeiemorgen, mevrouw Bridge,’ reageerde hij altijd. ‘Heb u last van dat kind?’
‘Totaal niet! We vinden het leuk als ze er is.’
Intussen verscheen Carolyn en vervolgens begonnen de kinderen aan hun dag. Carolyn blonk op school weliswaar uit maar ze had niet veel fantasie, en wat ze ook voorstelde die dag te gaan doen, Alice Jones had altijd een beter idee. Sommige van haar voorstellen verbijsterden Carolyn enigszins, en een paar minuten lang deed ze wrevelig en uit de hoogte, maar als ze merkte dat Alice zich niet liet intimideren zwichtte ze en vermaakte ze zich.
Op een ochtend besloten ze de radiogrammofoon uit elkaar te halen en met de kabouters in het kastje te gaan praten; een andere ochtend maakten ze boterhammen klaar en vulden een thermosfles met melk omdat ze op reis wilden gaan naar Cedar Rabbits, Iowa. Een andere keer schreven ze een vrolijke lange brief aan Sears, Roebuck & Co. waarin Alice vertelde dat ze mensen vermoordde. Op sommige zaterdagen voerden ze uitermate dramatische toneelstukken op die uren duurden – met onderbrekingen voor andere spelletjes – waarbij de hoofdrol altijd door Alice Jones gespeeld werd omdat ze op haar lagere school in het noorden van de stad steevast de Sneeuwkoningin was of de Goede Fee of een ander even vooraanstaand personage . Carolyn, wier toneelervaring beperkt was gebleven tot een Thanksgiving-sketch waarin ze een ui had gespeeld, maakte zelden bezwaar en had zelfs enige moeite de plot te volgen.
Lang voor twaalven kwamen ze aan de achterdeur vragen of het nog geen lunchtijd was, en als Harriet, of soms mevrouw Bridge, uiteindelijk de tafel in de ontbijtkamer voor ze dekte, zetten ze de radio aan zodat ze tijdens de lunch naar de vee- en vleesberichten konden luisteren, die Alice Jones dolkomisch vond.
Op een keer kwam er een brandweerwagen langs het huis en riep Alice uit, haar hoofd schuddend van verbazing: ‘Daar gaan ze weer! Wie gane ze nou weer platbranden?’ Ontzet over de boosaardigheid van de brandweermannen rolde ze met haar ogen, zuchtte, en nam nog een portie karamelpudding.
Mevrouw Bridge, die een boodschappenlijst aan het maken was, stopte even en lachte de beide kinderen vertederd toe, blij dat Carolyn zich van geen verschil tussen hen bewust was.
Alice en haar vader verschenen elke zaterdag, en de beide kinderen, een enkele maal met Ruth erbij – speelden altijd even ongedwongen met elkaar als op de zaterdag dat ze elkaar hadden leren kennen. De tuinman vroeg steevast aan mevrouw Bridge of Alice niet lastig was; mevrouw Bridge verzekerde hem altijd glimlachend van niet.
Elke zomer ging de familie Bridge een maand naar Colorado; ze lieten Jones die maand het gras water geven als hij klaar was met zijn werk bij de buren, en dan vermaakte Alice zich in de vertrouwde tuinen en vroeg geregeld aan haar vader wanneer Corky weer terugkwam.
‘Over niet al te lang,’ luidde zijn antwoord meestal, maar op een keer zweeg hij, en alsof hij aan de toekomst dacht zei hij raadselachtig en een beetje treurig tegen haar: ‘Ze ken ook wel ‘s niet terugkommen, kindje.’
Maar op het laatst was de vakantie voorbij en kwam Carolyn terug, een en al opgewektheid en wereldwijsheid.
‘De bergen zijn ontzettend groot,’ zei ze nuffig, en haar moeder napratend: ‘Het was gewoon verrukkelijk.’
Dan zei Alice Jones: ‘Weet je wat ik in m’n zak heb zitten?’
Carolyn, die er weinig voor voelde weer de planeet te worden in plaats van de ster, veinsde minachting.
‘Kan mij wat schelen,’ verklaarde ze, en wendde zich koeltjes af.
‘Een mensenmaag,’ mompelde Alice met een geheimzinnig gezicht, en weldra was Carolyn ervan overtuigd dat een zomer in Kansas City veel spannender geweest was dan de bergen. Ze zei dat ook tegen haar moeder, die op dat moment te veel aan haar hoofd had en een beetje kortaf zei: ‘Doe niet zo mal, schat.’ En mevrouw Bridge wilde eraan toevoegen dat er behalve Alice vast wel andere meisjes waren om mee te spelen, maar ze zei het niet; ze aarzelde en zei toen: ‘Corky, je weet best dat je het leuk vond in Colorado.’ Binnenkort, zo wist ze, zouden de meisjes van elkaar vervreemden. De tijd zou de zaak oplossen.