schwob_logo

schwob

marcel
The World's Best Unknown Books
30 05 2014

Over: Ida Simons - Een dwaze maagd

Alle feestdagen vallen altijd verkeerd

Arjen Fortuin (NRC Handelsblad)

Het moet maar eens gezegd worden: Maarten ‘t Hart heeft gelijk. Sinds 1990 is hij de enige die de aandacht van de lezers van deze krant vestigde op het bestaan van Een dwaze maagd (1959) van Ida Simons. In een stukje over de ‘anti-canon’ uit 2007 noemde hij de enige roman van Simons een van de hoogtepunten uit de Nederlandse literatuur: ‘Want wat is het een prachtig boek.’ Aan het eind van zijn stukje spoorde ‘t Hart iedereen aan om Een dwaze maagd tweedehands op de kop te tikken.

Dat laatste is niet meer nodig. In een door het Nederlands Letterenfonds ondersteunde reeks verscheen deze week een heruitgave van deze inderdaad wonderbaarlijke roman, die door ‘t Hart als ‘voluit autobiografisch’ wordt gekarakteriseerd. Hoofdfiguur is het in Den Haag opgroeiende twaalfjarige joodse meisje Gittel, dat het diepe verlangen voelt om concertpianiste te worden en intussen haar weg zoekt in een omgeving die haar het ene loyaliteitsconflict na het andere bezorgt. Daarbij wordt ze door haar ouders heen en weer gesleept tussen Den Haag, Antwerpen en Berlijn.

Veel van die facetten overlappen met het leven van Simons (1911-1960), die in de jaren dertig faam verwierf als pianiste. In de oorlog overleefde ze Barneveld, Westerbork en Theresienstadt - maar de schade aan haar gestel was groot. In de jaren vijftig verruilde ze de muziek voor het schrijverschap. Dit leverde haar na een amper opgemerkte novellenbundel bij de verschijning van Een dwaze maagd plotseling algehele lof op. Lang kon ze er niet van genieten: ze overleed op haar 49e, een jaar na de verschijning van het boek. Natuurlijk verklaart die vroege dood deels de radicaliteit van de vergetelheid waarin Simons al snel raakte.

Lichtheid

Maar het is niet de kennelijke autobiografie waardoor je al snel ziet dat Een dwaze maagd inderdaad een bijzondere roman is. Dat blijkt uit haar toon, die bestaat uit een combinatie van lichtheid en beslistheid die je maar zelden aantreft. ‘Op zon- en feestdagen vochten mijn ouders als kat en hond’, schrijft ze op de eerste pagina, waarna ze niet voortgaat langs het pad van de ruzies, maar dat van de feestdagen. ‘Hoewel ze anders redelijk met elkaar overweg konden, liep dat toch nogal op omdat joden met een dubbel stel feestdagen behept zijn [ ] Ontstellend vaak vielen onze feesten vlak vóór, of na, die van de overige mensheid en ze vielen dan al bij voorbaat als stenen op mijn hart.’

Het is muzikaal proza: niet zozeer in de woordkeus, maar in de onverwachte routes die Simons gedachten nemen - inderdaad als een pianiste die een zijpaadje inslaat om dan terug te keren bij het hoofdthema. Even Verder, over een koosjere eettent: ‘De eigenaar wist zich sterk in zijn koosjer-monopolie, de gasten hadden niets in te brengen. Aan een van de vier ronde tafels in een klein, schemerdonker vertrek gezeten, aten ze gedwee op wat ze voorgezet kregen.’

De ouderlijke ruzies hebben een voordeel, want ze maken dat Gittels moeder haar regelmatig voor langere periodes meeneemt naar grootmoeder in Antwerpen. Daar sluit het meisje vriendschap met de dochter van het gezin schuin aan de overkant, de dertigjarige Lucie Mardell, en een zekere Gabriel, een eigenzinnige jonge medewerker van Lucies vader. Die vader heeft de neiging zich op verbaal ruwe wijze over Gittel te ontfermen, alsof hij vreest dat anderen het meisje onvoldoende zullen harden voor de teleurstellingen die het bestaan ongetwijfeld voor haar in petto zal hebben. Het leidt tot een adembenemende scène tegen het slot van de roman, wanneer zijn toorn zich tegen Gittel keert. Simons stopt echter niet haar heldin begripvol te laten kijken: ‘Hij luisterde geduldig als ik om raad of een oordeel vroeg, en het was ellendig om hem ongeschoren en verfomfaaid te zien, niet meer de wereldse, elegante meneer Mardell, alleen nog maar een verdrietige, gekrenkte, boze oude jood.’

Bij die scène is de roman al bijna afgelopen. In de tussentijd heeft Gittel nog een paar maanden met haar familie in Berlijn gewoond. Daar meende haar vader, een uitgesproken schlemielige zakenman, in de hyperinflatie rijk te kunnen worden, maar al snel bleek ook dat een illusie. Die episode heeft voor de roman voor- en nadelen. Het breidt de schets uit die Simons geeft van het vooroorlogse joodse leven, met meer tragikomisch beschreven scènes, maar het vergroot ook de stapeling van personages, waarin het niet eenvoudig is het overzicht te bewaren.

IJskoude achtergrond

Natuurlijk hangt over een boek dat het leven van joden in drie Europese steden in de jaren dertig de schaduw van de Holocaust. Je kunt niet lezen over joden in Antwerpen, Den Haag en - of all places - Berlijn zonder er steeds weer aan te denken dat dít dus de mensen waren, dat dit de gemeenschap is die vernietigd moest worden - en goeddeels vernietigd is. Simons maakt die ijskoude achtergrond niet expliciet, behalve in één zin: ‘Opa Harry was een joodse antisemiet; dat kwam wel meer voor onder zijn tijdgenoten. Ze beleefden daaraan een betrekkelijk onschuldig genoegen dat de gaskamergeneratie niet meer gegeven is.’ Het is een van de plaatsen waar je ziet hoe kolossaal het kunnen van Simons is. Eerst is er het bijna absurde understatement, alsof het kwaad van de Holocaust daarin school dat het het joods antisemitisme van zijn onschuld beroofde. En dan, als het punt eigenlijk al gemaakt is, de introductie van het niets aan de verbeelding overlatende woord ‘gaskamergeneratie’.

Verder wijdt Simons geen woord aan wat de geschiedenis voor haar personages in petto heeft. Dat kan een teken van haar tijd zijn - in 1960 waren veel joden beschroomd om aandacht voor de Holocaust te vragen - of een esthetische keuze. Hoe dan ook vrijwaart het Een dwaze maagd van welke vorm van emotioneel effectbejag dan ook. Intussen is het niet moeilijk om veel elementen in de roman te lezen in het licht van de Shoa. Er gaat nogal wat verloren in deze roman. Zo wordt gesuggereerd dat Gittels liefde voor muziek samenhangt met de dood van een jeugdvriendje, is er de hatelijke behandeling die zij krijgt van een Berlijnse muzieklerares en, vooral, de woeste paniek van meneer Mardell die vreest dat Gittel niet weerbaar genoeg zal zijn. Dat kan allemaal projectie zijn, maar Simons toont zich zo’n zelfbewuste schrijfster dat ik me sterk maak dat ook deze laag met grote precisie is aangebracht in deze even gevoelige als onsentimentele roman. U hoeft voorlopig geen ander boek te lezen.