schwob_logo

schwob

 
Terug naar boek

Fragment

Romeinse koorts

Edith Wharton

Twee al wat oudere, maar goed verzorgde Amerikaanse dames liepen van het tafeltje waaraan zij de lunch hadden genoten naar de overkant van het imposante terras van het Romeinse restaurant, waar ze, leunend op de balustrade, elkaar even aankeken en toen met eenzelfde blik van onbepaalde maar welwillende goedkeuring uitzagen over de uitgestrekte pracht van de Palatijn en het Forum.

Terwijl ze daar zo leunden, echode de stem van een jonge vrouw vrolijk omhoog vanaf de trap die naar het plein beneden hen leidde. ‘Nou, kom mee dan,’ riep de stem, niet tegen hen maar tegen een onzichtbare metgezel, ‘we zullen de jongedames niet langer van hun breiwerk afhouden’. En een even heldere stem lachte terug: ‘O, kom nou Babs, toch geen bréien…’ ‘Ach, ik bedoel het figuurlijk,’ antwoordde de eerste. ‘Wat rest onze arme ouders anders nog…’ en toen verdween de dialoog in de bocht van de trap.

De twee dames keken elkaar weer aan, deze keer met een vage glimlach van gêne en de kleinere, blekere van de twee schudde het hoofd en bloosde licht.

‘Barbara!’ zei ze streng, waarmee ze de spottende stem van de trap alsnog, zij het onhoorbaar, berispte.

De andere dame, die forser was, met rode wangen en een kleine, vastberaden neus geaccentueerd door robuuste zwarte wenkbrauwen, moest hartelijk lachen. ‘Zo denken onze dochters over ons!’

Haar metgezel antwoordde met een sussend gebaar. ‘Niet over ons persoonlijk, dat moeten we niet vergeten. Het is eenvoudigweg de moderne algemene opvatting over moeders. En kijk maar…’ Met een bijna schuldige blik haalde ze een bol rode zijde met twee dunne breinaalden erin gestoken uit haar fijn bewerkte zwarte handtas. ‘Je weet maar nooit,’ zei ze zacht. ‘In de huidige maatschappij hebben we zo veel tijd over. Soms word ik al moe van het kijken alleen, zelfs hiernaar.’ Ze gebaarde nu naar het adembenemende tafereel aan hun voeten.

De donkere dame lachte weer, en beiden raakten in gedachten verzonken bij het uitzicht dat ze zwijgend in zich opnamen, met een zekere gelijkmatige kalmte die de stralende hemel van de Romeinse lente leek te weerspiegelen. Lunchtijd was allang voorbij en de twee hadden hun deel van het ruime terras voor zich alleen. Helemaal aan de andere kant namen enkele groepjes, achtergebleven voor een eindeloze blik op de uitgestrekte stad, hun reisgidsen weer op en zochten naar fooien. Toen ook de laatsten weggingen, waren de twee dames alleen op het heerlijk frisse plateau.

‘Ach, we kunnen hier best nog even blijven,’ zei mevrouw Slade, de dame met de rode wangen en de energieke wenkbrauwen. Dichtbij stonden twee vergeten rieten stoelen. Ze duwde ze naar de hoek van de balustrade en ging zitten met haar gezicht naar de Palatijn. ‘Dit is tenslotte nog steeds het mooiste uitzicht ter wereld.’

‘Dat zal het voor mij ook altijd blijven,’ beaamde haar vriendin mevrouw Ansley, met een zo lichte nadruk op ‘mij’ dat mevrouw Slade, alhoewel het haar opviel, zich afvroeg of het niet slechts toeval was geweest, zoals de willekeurige onderstrepingen door ouderwetse brievenschrijvers.

Grace Ansley was altijd al ouderwets, dacht ze. En ze voegde daar met een nostalgische glimlach hardop aan toe: ‘Een uitzicht dat we beiden al jarenlang goed kennen. Toen we elkaar hier voor het eerst ontmoetten, waren we jonger dan onze meisjes nu. Weet je nog?’

‘O, ja, dat weet ik nog,’ mompelde mevrouw Ansley, met dezelfde ondefinieerbare nadruk. ‘De ober twijfelt over wat hij met ons aanmoet,’ onderbrak ze. Ze was duidelijk minder overtuigd van zichzelf en haar rechtmatige plaats in de wereld dan haar vriendin.

‘Dan zal ik hem van die twijfel afhelpen,’ zei mevrouw Slade en reikte naar een tas die er even onopvallend luxueus uitzag als die van mevrouw Ansley. Ze wenkte de ober en legde hem uit dat Rome een oude liefde was van haar en haar vriendin en dat ze graag de namiddag zouden doorbrengen met uitzicht op de stad – als dat de bediening tenminste niet zou hinderen? De ober nam haar fooi met een buiging in ontvangst en verzekerde haar dat de dames gerust nog konden blijven, zeker als ze hem de eer wilden aandoen de avondmaaltijd hier te gebruiken. Ze wisten toch dat het vannacht volle maan zou zijn…?

Mevrouw Slade fronste haar zwarte wenkbrauwen, alsof verwijzingen naar de maan niet gepast waren en zelfs ongewenst. Maar ze glimlachte haar frons weg toen de ober zich terugtrok. ‘Ach, waarom ook niet? We hadden het slechter kunnen treffen. Het is immers niet te voorspellen wanneer de meisjes terug zullen zijn. En terug van wáár? Ik heb geen idee!’

Mevrouw Ansley bloosde weer licht. ‘Volgens mij zijn ze door die jonge Italiaanse vliegeniers die we op de ambassade hebben ontmoet uitgenodigd om mee te vliegen naar Tarquinia en daar te dineren. Ze zullen vast willen wachten om bij maanlicht terug te kunnen vliegen.’

‘Maanlicht, maanlicht! Het beïnvloedt ons nog steeds. Denk je dat ze even romantisch zijn als wij vroeger?’

‘Ik ben tot de conclusie gekomen dat ik geen enkel idee heb wat ze zijn,’ zei mevrouw Ansley. ‘En misschien wisten wij ook niet veel meer van elkaar.’

‘Nee, misschien niet.’

Haar vriendin wierp een verlegen blik opzij. ‘Ik zou je nooit romantisch hebben durven noemen, Alida.’

‘Ach, misschien was ik dat ook niet.’ Mevrouw Slade kneep haar ogen een beetje samen terwijl ze terugdacht aan die tijd. En heel even beseften de twee vrouwen, die elkaar van kinds af aan kenden, hoe weinig ze van elkaar wisten. Ieder had natuurlijk wel een etiket klaarliggen om op de ander te plakken. Mevrouw Delphin Slade, bijvoorbeeld, zou zichzelf of wie het maar wilde weten hebben verteld dat mevrouw Horace Ansley vijfentwintig jaar geleden van een uitzonderlijke schoonheid was geweest – ja, verbazingwekkend, nietwaar? – alhoewel ze nog steeds charmant was, voornaam… Welnu, als jonge vrouw was ze prachtig geweest. Veel mooier dan haar dochter Barbara, hoewel Babs zeker, in ieder geval volgens de nieuwe maatstaven, veel meer indruk maakte, meer efféct had, zoals men zei. Grappig hoe ze daaraan kwam, met zulke onbeduidende ouders. Horace Ansley was immers, nu ja, gewoon een kopie van zijn vrouw. Museumstukken van het oude New York. Mooi, onberispelijk, voorbeeldig. Mevrouw Slade en mevrouw Ansley hadden jarenlang tegenover elkaar gewoond, wat ook wel iets symbolisch had. Als de gordijnen in de zitkamer van nummer 20 aan East 73rd Street werden vervangen, was nummer 23, aan de overkant van de straat, daar altijd van op de hoogte. En ook van al het komen en gaan, alle aankopen, reizen, verjaardagen, ziekten: de brave kroniek van een eerbiedwaardig koppel. Er ontsnapte weinig aan mevrouw Slades aandacht. Maar tegen de tijd dat haar echtgenoot zijn grote slag sloeg op Wall Street was het haar al gaan vervelen, en toen ze een pand in het betere deel van Park Avenue hadden gekocht was ze al gaan denken: woonde ik maar tegenover een illegaal café, dan zag ik misschien nog eens een inval. De gedachte aan een inval bij Grace was zo vermakelijk dat ze het idee (vóór de verhuizing) opwierp tijdens een dameslunch. Het was een succes en ging rond als een lopend vuurtje. Ze vroeg zich weleens af of het ook mevrouw Ansley aan de overkant van de straat had bereikt. Ze hoopte van niet, maar maakte zich er niet druk om. In die dagen was fatsoen niet in de mode en de onkreukbaren moesten maar tegen een grapje kunnen.

Een paar jaar later en slechts enkele maanden na elkaar verloren beide vrouwen hun echtgenoot. Er volgde een gepaste uitwisseling van rouwkransen en condoleances en een kortstondige opleving van vertrouwelijkheid in het halfduister van hun rouw. En nu waren ze elkaar, na weer een tussenperiode, tegengekomen in Rome, in hetzelfde hotel, elk als de bescheiden begeleidster van een levenslustige dochter. De overeenkomst in hun omstandigheden had hen opnieuw samengebracht en was het onderwerp van milde spot, en van het gedeelde inzicht dat het vroeger misschien vermoeiend was geweest om dochters ‘bij te houden’, maar dat het tegenwoordig, soms, een beetje saai was om dat niet te doen.

Mevrouw Slade was er zeker van dat ze heviger leed onder haar werkeloosheid dan Grace. Toen ze van Delphin Slades echtgenote zijn weduwe werd, was dat een flinke stap terug. Ze had altijd gevonden (met een zekere echtelijke trots) dat ze haar man in sociaal talent evenaarde, en dat ze zo’n uitzonderlijk paar vormden dankzij haar even grote inbreng. Maar het verschil na zijn dood was onherstelbaar. Voor de vrouw van een beroemde bedrijfsadvocaat, met altijd een paar internationale zaken onder handen, leverde elke dag wel een spannende en onverwachte sociale verplichtng op: het à l’improviste ontvangen van voorname collega’s uit het buitenland, de ongeplande zakelijke reizen naar Londen, Parijs of Rome, waar ze op hun beurt even gastvrij werden ontvangen; het plezier achter haar rug te horen: ‘Wat zeg je? Die knappe vrouw met die chique kleren en mooie ogen is mevrouw Slade? De vrouw van dé Slade? Echt waar? De vrouwen van beroemdheden zijn meestal zo muizig.’