Marc Rummens
Nederland
Marc Rummens (1955, Tienen) studeerde in Leuven Germaanse taal- en letterkunde. Hij is al bijna zijn hele werkende leven verbonden aan de dienst Beknopt Verslag van de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Aan het Leuvense Centrum voor Levende Talen voltooide hij de volledige cyclus Italiaans. (Europese) literatuur is (samen met bergwandelen) zijn grote passie. Sinds enige tijd is hij mede-eigenaar van de Leuvense boekhandel/koffiebar Barbóék. Literair vertalen doet hij vanuit een eeuwig brandende liefde voor de letteren en de taal.
Als italofiele Germanist waagt hij zich in 2015 aan de vertaling van een hilarisch kortverhaal van de Italiaanse succesauteur Alessandro Baricco: ‘Dingen die gebeuren als men een luier ververst.’ En wanneer Baricco in februari 2016 aan de Leuvense universiteit zijn eredoctoraat in ontvangst komt nemen, wordt niet alleen dit verhaal gepubliceerd in het speciale Baricco-nummer van Romaneske (het driemaandelijkse blad van de Leuvense romanisten), maar ook een tekst van Marc Rummens over literair vertalen, met de titel ‘Traduttore traditore’. Daaruit volgend citaat, dat wat achtergrond biedt bij de Werfel-vertalingen:
“De liefde voor de literatuur bleek een levenslange liefde. Zoveel onontgonnen terrein lag te wachten. Was dat ontmoedigend of net heel beloftevol? Ik ging voor de laatste optie: nooit zou ik alles van waarde kunnen lezen, maar ook zou ik nooit zonder lectuur vallen. Uit de meest onverwachte hoeken kwam een boek soms aangewaaid.
Zo zag ik in de jaren tachtig een Duitse televisiefilm van regisseur Max Corti: ‘Eine blassblaue Frauenschrift’. Een hoog Oostenrijks staatsambtenaar, katholiek en burgerlijk, kan in de zeer woelige jaren dertig plots iets wezenlijks betekenen voor een Joodse vrouw met wie hij ooit, lang geleden, een amoureuze band had. Ik keek de film ademloos uit en deed achteraf enig opzoekwerk. Het bleek om de verfilming te gaan van een boek van Franz Werfel, Duitstalig Joods exilauteur uit Centraal-Europa. Vriend en lotgenoot van Kafka, Brod, Zweig, Roth. In een Duitse boekhandel vlakbij het Parlement vond ik het boek, een Nederlandse editie bleek niet te bestaan. Ik zette me aan het vertalen en stuurde de tekst naar de toenmalige uitgeverij Dedalus. Enkele maanden later lag ‘Het bleekblauwe handschrift van een vrouw’ in de boekhandel. Om nog enkele maanden later alweer uitverkocht te zijn. In de zomer van 2016 [verscheen] een herziene nieuwe druk, want vertalers leren bij en geen moeite is hun te veel om de laatste zwemen van verraad weg te boenen.
Ik had een boek vertaald! Niet uit dwang, niet om den brode, gewoon uit plezier en uit liefde.
Ik had me bij het leger van de verraders gevoegd, als vrijwilliger. Onlangs vertelde Manon Smits, vaste vertaalster van het Italiaanse literaire wonder Alessandro Baricco op een lezing dat ze geregeld bij de auteur zelf te rade gaat als ze met een vertaalprobleem worstelt. Aanvankelijk deed ze dat met grote schroom, maar later met steeds meer durf. Wie is immers beter geplaatst dan de schepper zelf om sluiers op te lichten? Met een auteur als Werfel, die in 1945 in de Verenigde Staten overleed – gevlucht voor de boekverbrandingen en het nazigeweld – is dat moeilijker natuurlijk. De vertaler is dan aangewezen op mensen die het Duits tot in de finesses beheersen, op woordenboeken en naslagwerken, op geschiedenisboeken en het internet. En dan nog, helemaal recht doet men de oorspronkelijke tekst nooit. Ja hoor, ook in Goethes taal geldt: ein Übersetzer ist ein Verräter.
Enkele jaren later volgde ‘Der Abituriententag’, vertaald als ‘De reünie’, waarin op een onschuldige schoolreünie voor een gerespecteerd onderzoeksrechter een etterbuil openbarst. Weer een boek van die onderschatte Franz Werfel, weer een parel uit de Duitstalige literatuur van tussen de twee wereldoorlogen. De vertaling kwam er deze keer op vraag van de uitgever, wat voor iedere vertaler toch de bevestiging brengt dat hij iets van dat immense literaire landschap, al is het maar een klein gehucht, ontsloten heeft voor Nederlandstalige lezers.”