Over: E.T.A Hoffmann - Leven en opvattingen van Kater Murr
Kat en kunstenaar vinden elkaar
Wil Rouleaux (NRC Handelsblad)
Het magnum opus van multitalent E.T.A. Hoffmann verschijnt in een grootse vertaling
Het is een ernstige fout om aan een boek van E.T.A. Hoffmann te beginnen. Dat wil zeggen: het is een ernstige fout als je voor die dag nog iets anders van plan bent. Je leest twee, drie korte fragmenten, bladert in een vierde, vindt een passage in een vijfde en voordat je het weet ben je lost in the book en is je leven ontregeld.
Onder de grote Duitse schrijvers uit de eerste helft van de 19de eeuw neemt Hoffmann een heel bijzondere plaats in. Wat humor en ironie betreft is hij hooguit vergelijkbaar met Heinrich Heine, met zijn wervelende vertelwijze doet hij soms denken aan Heinrich von Kleist – de beide Weimarianen Goethe en Schiller blijven hier buiten beschouwing, je leest ze niet omdat ze grappig zijn. Humor en ironie zijn het domein van Heine en Hoffmann, die in sommige opzichten verwante geesten waren; het is geen toeval dat Heine in zijn studie Die romantische Schule veel lof toezwaait aan Hoffmann en gefascineerd bleef door de ‘bizarre fratsen’ en onuitputtelijke fantasie van zijn collega.
De late romanticus Ernst Theodor Amadeus Hoffmann (1776-1822) was een multitalent: hij schilderde en tekende voortreffelijk, was een getalenteerd componist en muziekcriticus (hij geldt als een van de ontdekkers van Beethoven) en schreef – meestal ’s nachts en flink beneveld – aan zijn veelzijdige literaire werk. Tot zijn beste vertellingen behoren Das Fräulein von Scudéri, Der goldne Topf en Der Sandmann. De jong gestorven Hoffmann schreef maar twee romans: Die Elixiere des Teufels (1816), vaak als gothic novel getypeerd, en het nu voor het eerst en subliem vertaalde Lebens-Ansichten des Katers Murr(1821). Deze late en waarschijnlijk onvoltooid gebleven roman wordt als zijn magnum opus beschouwd, ‘de som van zijn kunst en van zijn leven’ zoals Hartmut Steinecke in zijn zes jaar geleden verschenen biografie opmerkte.
Feitelijk gaat het om een dubbele roman. De volledige titel luidt: Leven en opvattingen van Kater Murr; Benevens de fragmentarische levensbeschrijving van kapelmeester Johannes Kreisler in losse misdrukvellen; Bezorgd door E.T.A. Hoffmann. De twee delen worden op fantastisch groteske wijze met elkaar verbonden. De geletterde Kater Murr had tijdens het schrijven van zijn autobiografie vloeipapier en onderleggers nodig en verscheurde daartoe een gedrukt boek dat hij bij zijn baas aantrof. Dat boek is de levensbeschrijving van kapelmeester Kreisler, die ‘per abuis’ in het manuscript bleef zitten en ook werd meegedrukt. In Hoffmanns roman zijn de twee delen van elkaar gescheiden door tussen haakjes geplaatste afkortingen. Het relaas van Murr wordt telkens onderbroken door ‘Mis’ (misdrukvellen) en vervolgens weer opgenomen door ‘Mur’ (Murr vervolgt).
Sprookjeskomedie Het idee om een kater tot literaire figuur te bestempelen was niet geheel nieuw; Ludwig Tiecks sprookjeskomedie Der gestiefelte Kater (waarnaar Murr enkele keren verwijst) was een succesvolle voorloper. Bovendien had Hoffmann sinds zijn Fantasiestücke de nodige ervaring met dierenverhalen. Maar de directe aanleiding tot de roman was veel prozaïscher: Hoffmanns eigen kater Murr, die tot groot verdriet van de schrijver in 1821 het leven liet.
Kostelijk zijn de scènes, meteen bij het begin, waarin Murr uit de doeken doet hoe hij zich de leeskunst eigen heeft gemaakt: door goed op zijn baas te letten, die soms hardop leest. ‘Door de letters te vergelijken met de door hem uit te spreken woorden leerde ik in korte tijd lezen, en als iemand dat ongeloofwaardig vindt, heeft hij geen idee van de heel bijzondere aanleg waarmee de natuur me heeft begiftigd.’ Even later leert de even zelfingenomen als geestige kater ook schrijven, zijn stijl wordt alras ‘bevalliger, lieflijker, lichter van toon’, hetgeen romans en zelfs een metafysische verhandeling over muizenvallen oplevert.
Maar Murr ontwikkelt zich ook buiten de bibliotheek en los van de literatuur. Hij heeft twee vrienden die als een soort mentor en voorbeeld optreden: de poedel Ponto, een echte levenskomiek, en de al wat oudere en wijze kater Mucius (‘u moet naar buiten, u moet de wijde wereld in’). Murr beleeft liefdesavonturen, wordt door Mucius geïntroduceerd in het elitaire gezelschap van ‘corpskatten’ en dwingt uiteindelijk ook respect af in de ‘grote’ hondenwereld. Om kort te gaan: Murr wordt succesvol – door zijn zelfbewustheid en zijn formidabele vermogen om zich aan te passen.
Het Murr-gedeelte bevat alle ingrediënten van een autobiografische ontwikkelingsroman, of beter nog: van de parodie op een ontwikkelingsroman. (Hoofdstuktitels als ‘De maanden van mijn jeugd’, ‘Levenservaring van de jongeling’ of ‘De rijpere maanden van het mannenleven’ spreken voor zich.) Goethes Wilhelm Meister en de bekentenisliteratuur van Jean-Jacques Rousseau worden ironisch aangehaald, verder zijn er talrijke verwijzingen naar onder meer Shakespeare, Cervantes, Lawrence Sternes Tristram Shandy, Lichtenberg, Diderot of het beroemde Duitse etiquetteboek van Freiherr von Knigge. Maar Hoffmanns toespelingen zijn altijd speels en ze doen nergens afbreuk aan het grote leesplezier dat deze roman biedt.
De hoofdstukken over Murr verschillen sterk van de fragmenten over kapelmeester Kreisler – ook in stilistisch opzicht. Murr vertelt chronologisch en tamelijk traditioneel; de episoden over Kreisler zijn daarentegen springerig, associatief en bij vlagen zelfs chaotisch. Het laatste is geen toeval, want de fictieve ‘biograaf’ die verslag doet van Kreislers leven ‘beschikt slechts over mondeling, broksgewijs meegedeelde inlichtingen’ en bovendien heeft Murr het boek met zijn klauwen flink toegetakeld.
Kreisler is het prototype van de romantische kunstenaar. Hij is geniaal maar tevens wereldvreemd en onbegrepen, een verstrooide artiest die permanent conflicten heeft met de buitenwereld en lijdt onder de kloof tussen ideaal en werkelijkheid – Hoffmanns centrale thema en tevens het oerconflict van alle Duitse romantici. De kapelmeester, wiens onconventionele composities weinig succes hebben, gaat gebukt onder extreme stemmingswisselingen. Zijn innerlijk lijkt op ‘een gistende vulkaan’, hij wordt opgejaagd door ‘hellefuriën’.
Machtsspelletjes Kreisler werkt als muziekleraar aan het hof van vorst Irenäus in het plaatsje Sieghartsweiler. De dubbele moraal die in deze aristocratische wereld heerst, de intriges en machtsspelletjes bieden stof tot veel satire. Kreisler wordt heen en weer geslingerd tussen de liefde voor de verheven Julia en de zinnelijke Hedwiga. Rust vindt hij nergens, ook niet in het klooster waar hij zich enige tijd terugtrekt om kerkmuziek te componeren. Zijn gemoedstoestand wordt ergens als volgt beschreven: ‘Altijd al had hij de idee-fixe gehad dat de waanzin als een naar prooi snakkend roofdier op de loer lag en hem ooit ineens aan stukken zou rijten.’
De geniale componist Kreisler – hij vormde de inspiratiebron voor Robert Schumanns pianocyclus ‘Kreisleriana’ – is in veel opzichten een alter ego van Hoffmann. Kreislers neiging naar het ‘bovenaardse’ en ‘onuitsprekelijke’ in zijn muzikale scheppingen vindt een bijna woordelijke weerspiegeling in Hoffmanns Schriften zur Musik. Ook de schrijver balanceerde regelmatig op de rand van de waanzin, zoals uit zijn beroemde dagboeken blijkt. In 1811 noteert hij: ‘Geëxalteerde humoristische stemming – gespannen tot aan ideeën van waanzin die vaak bij me opkomen. Waarom denk ik slapend of wakend zo vaak aan de waanzin?’
Hoffmann heeft het Kreisler-gedeelte geraffineerd en weldoordacht verbonden met de hoofdstukken over Kater Murr. Tussen de twee tegenstrijdige kunstenaars bestaan diverse parallellen. Beiden gaan bijvoorbeeld een duel aan en beiden zingen met hun geliefde een duet; ook de evenwichtige Murr kent soms een melancholieke fase, zoals na de scheiding van zijn ontrouwe partner Miesmies of na het overlijden van Mucius (hij is in een vossenklem beland).
Maar de grootste overeenkomst, het trait-d’union tussen beiden, vormt Murrs geleerde baasje Abraham. Deze is tevens de beste vriend van Kreisler. Abraham doet uiteindelijk Murr in de kost bij Kreisler, en bij de begroeting komt het tot de enige scène in de hele roman waarin beide hoofdpersonen gezamenlijk optreden. ‘Wel, kom dan maar, wijze, lieve, geestige, poëtische kater Murr…’, stelt Kreisler, die meteen schik heeft in de kater.
Murr moet ‘hogere vorming’ opdoen bij de componist, aldus zijn geleerde baas, en Kreisler kan hem deze ‘zonder veel moeite’ bijbrengen. Murr is dus nog niet compleet, bij Kreisler heeft hij de kans om zijn kunstenaarschap verder te ontwikkelen. Maar je kunt natuurlijk ook omgekeerd redeneren: Kreisler zal van de grappige en relativerende Murr ook het nodige opsteken. Op het breukvlak van twee tijdperken, de romantiek en het realisme, heeft de late Hoffmann twee opvattingen van het kunstenaarschap grandioos met elkaar verbonden.
E.T.A. Hoffmann is met zijn dartele en springerige stijl een uiterst moeilijk te vertalen schrijver, en Kater Murr stelt zelfs heel bijzondere eisen. Hoe moet je bijvoorbeeld het 19de-eeuwse studentenjargon vertalen, hoe ga je om met de verouderde aanspreekvormen en de soms extreme stijlverschillen? Wilfred Oranje, die eerder de complete Freud vertaalde en zich heeft gespecialiseerd in Duitse klassieken, heeft dit helse karwei aangedurfd en zich opnieuw van zijn beste kant laten zien. Dit is een van de grootste vertaalprestaties van de laatste jaren. Wat een feest om hiervan kennis te maken. Lange zu, geneigter Leser.