Gitzwart, en toch om te lachen
De Seizoenen Maurice Pons
Vertaling Mirjam de Veth
De held van De seizoenen is een jongeman met een vuile stoppelbaard. Hij gaat gekleed in een zwarte gabardine jas en heeft een plunjezak bij zich. Deze Siméon, half gemodelleerd naar André Schwarz-Bart, schrijver van De laatste der rechtvaardigen, tracht in het reine komen met een niet nader omschreven trauma, en denkt dat verleden van zich af te kunnen schrijven. Helemaal losgeslagen probeert hij aansluiting te vinden bij een geïsoleerde boerengemeenschap in de bergen.
Werden er maar meer van dit soort rare boeken vertaald
de Volkskrant
De vreemdeling Siméon komt van over de bergen in een ruwe boerengemeenschap die leeft van linzen en linzenbrandewijn. Het is de zestiende maand van de herfst, het druipt, het regent, het is koud: de toon wordt direct gezet. Hij wordt bekogeld met een schapenschedel waaraan hij zijn grote teen kapot schopt. De verwonding zet zijn lichamelijke aftakeling in gang. Hij vindt onderdak in de plaatselijke herberg, gedreven door madame Ham, die lijdt aan elefantiasis. De gemeenschap is vijandig, wreed. Siméon heeft papier bij zich want hij wil schrijven, het verhaal vastleggen van zijn dode zusje Enina. Deze indringende herinneringen staan genoteerd in zijn hier en daar ingelaste dagboek. Het dorp benoemt hem uiteindelijk tot regenmeter en maakt zo zijn schrijverschap onschadelijk. Hij is niet langer een vreemdeling. Na de regen treedt de vorst in, de mensen wapenen zich met dieren tegen de kou: ze binden levende katten en hamsters op hun lichaam. Op een dag komen er twee knappe ruiters over de bergen die prachtige verhalen vertellen over een ander land, waar rijst groeit, waar kleur is, waar de mensen gelukkig zijn. Siméon besluit te vertrekken zodra het begint te dooien, maar wordt zijns ondanks leider van een complete exodus: het hele dorp, op twee na, gaat met hem mee. Na een barre tocht ontmoeten ze op een bergtop mensen die van de andere kant komen en op hun beurt naar het beloofde land trekken. Maar nergens is het goed, de ruiters hebben een illusie verbreid. De woede en teleurstelling werken zich tegen Siméon, de buitenstaander, de zondebok. Het loopt niet goed met hem af.